Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

384 - Als koning opgetreden


Van het grote bruiloftsmaal

Willem Barnard
Willem Retze Talsma

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied behoort tot de eerste liederen die Willem Barnard schreef, naast de berijmde psalmen. In opdracht van de Stichting Van Woensel Kooy schreef hij een cyclus van vijf apocalypsliederen voor opname in de editie van 1954 van de uitgave Oude en nieuwe zangen. Van deze vijf liederen is ook het lied ‘Ik zag een nieuwe hemel zich verheffen’ in het Liedboek opgenomen (766). Adriaan C. Schuurman (1904-1998) schreef bij deze teksten voor de uitgave van 1954 nieuwe muziek, wat muzikaal karakter betreft meer koorliederen dan gemeenteliederen. In latere uitgaven staan bij de liederen dan ook andere melodieën.
Al in het deeltje ‘Paaskring’ van De adem van het jaar (1965, blz. 249) vinden we de melodie van Willem Retze Talsma bij deze liedtekst die ook in latere uitgaven voorkomt, zoals 102 Gezangen (1964, nr. 18), het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 112), het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 555), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 185).

Inhoud

Dit lied is het eerste uit een cyclus van vijf liederen bij de hoofdstukken 19-21 van de Apocalyps (lied 185 en 201–204). De cyclus opent met dit lied naar Openbaring 19,6-9. Deze perikoop is optimistischer van toon dan de eraan voorafgaande verzen 1-5 met het onheilspellende visioen van de grote hoer. Deze verzen daarentegen schilderen het vreugdevolle visioen van de bruid. Na het mateloze grote Babylon gaat het over de mensenmaat van Jeruzalem. ‘Het is eigenlijk een bruiloftslied. De blijdschap en goede moed van een bruiloft is aan de orde’ (Compendium, k. 324).

Opbouw

De rangschikking van de strofen is paarsgewijs: strofen 1 en 2 over aanbidding en vieren, strofen 3 en 4 over het linnen en het kleed, strofen 5 en 6 over de tafel en de maaltijd en strofen 7 en 8 over dronken zijn en de wijn. De bekroning volgt in strofe 9: ‘O land van melk en honing, / o water dat ons wast! / Zo laat er in zijn woning / vrolijk zijn toegetast!’. In dit lied is deze laatste strofe een vrije interpretatie die aansluit bij het visioen van het bruiloftsmaal, maar de tekst kan eveneens gezongen worden als herinnering aan de oproep om niet alleen de Heer te eren, maar ook vrolijk te zijn: Laten we ons verheugen! (Openbaring 19,7).

Bijbelse achtergrond

Openbaring 19,6-9 maakt deel uit van een visioen waarin God zetelt op de troon. Maar de openbaring is meer dan een visioen: ‘Het gezicht wordt opgelost in een ‘gehoor’, schrijft de dichter over deze perikoop (Willem Barnard, Stille omgang. Notities in het dagelijks verkeer met de Schriften, Brasschaat 1992, 330). Eén vers voorafgaand aan de perikoop klinkt een stem die vanaf de troon komt en oproept om te loven (Openbaring 19,5). Deze stem klinkt ook in de liturgie. In de viering van de eucharistie ‘wordt aan het eind van de prefatie gevraagd of wij willen meezingen met het lied ‘dat voor de troon wordt aangeheven’’ (idem, 330). Aan deze oproep om God te prijzen wordt in de liturgie gehoor gegeven als de gemeente zingt als de aartsengelen: ‘Heilig, heilig, heilig!’ Het kerkzaaltje raakt gevuld met engelenzang als was het de hemel zelf. ‘Wij worden de schare uit de Openbaring’ (idem, 331).
Dan klinkt nóg een stem die oproept om te prijzen (19,6). Nu de stem van een talrijke schare. Even talrijk als de schare zijn de psalmcitaten in Openbaring 19. ‘Het is eenvoudig psalmentaal wat hier weerklinkt. Het galmt van de psalmen’ (idem, 331). Al deze psalmen geven Barnard in dit lied te laten beginnen met ‘De koning is gekomen’, naar analogie van wat in de Psalmen 93 en 97 en 99 vooropgaat: ‘De Heer is koning!’

Eucharistische acclamaties

Te midden van deze psalmentaal staan in Openbaring 19,6-9 twee verzen die niet uit de psalmen afkomstig zijn. Ze zijn alleen in het Nieuwe Testament te vinden: ‘Want de bruiloft van het lam is gekomen en zijn bruid staat klaar’ (19,7), en ten slotte: ‘Gelukkig zijn zij die voor het bruiloftsmaal van het lam zijn uitgenodigd’ (19,9). Beide hebben hun plek gekregen in het midden van het lied: de eerste in ‘De bruiloft is gekomen’ (strofe 5, regel 1), de tweede is geworden: ‘Hoe zalig die zich laven’ (strofe 7, regel 1).
Juist deze twee hymnische verzen kiest Barnard uit hoofdstuk 19, want in elke kerk waar de hemelse liturgie wordt gevierd, klinken immers van tijd tot tijd deze twee volzinnen. Dan horen wij die de eucharistie vieren, spreken van het Lam en de bruiloft. Net als in Openbaring 19 gaat in de viering van de eucharistie de oproep om de Heer te prijzen samen met de nodiging ter maaltijd. Eerst klinkt de oproep om God te prijzen (Sanctus), en daarna, na het Lam Gods de nodiging: ‘Zalig zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam!’ Deze nodiging is de opmaat tot het daadwerkelijk ter maaltijd gaan.
In zijn lied veronderstelt Barnard deze eucharistische praktijk. De woorden van het bruiloftsmaal van het Lam nodigen uit om te delen in wat ons aan deze blanke dis geboden is: ‘die zelf het brood der broden / de wijn der ranken is’ (strofe 6, regel 3-4).

Het grote bruiloftsmaal

Barnard geeft een aantal aanwijzingen over de bruiloft die in dit lied wordt bezongen. De jurk die de bruid draagt is gemaakt ‘uit daden die men deed’ (strofe 4, regel 4) en de dis bestaat uit wijn en brood en vreugde. De regels ‘vergeten zijn de dromen, / gedaan is het gericht’ (strofe 5, regel 3-4) zijn een aanwijzing dat de bruiloft plaatsvindt in de gelukzalige toestand ná de Dag des Oordeels.
Het ligt voor de hand het huwelijk op te vatten als dat tussen Christus en zijn gemeente, maar dat wordt nergens expliciet zo gezegd. Het zou ook een ongelijkwaardig huwelijk zijn, omdat in de eerste strofe God als heerser wordt aanbeden. Zijn zoon Christus wordt eveneens zegevierend voorgesteld als ‘het lam dat voor ons boette / en dat nu zegepraalt’ (strofe 8, regel 3-4). Het lijkt er eerder op dat we het steeds over één entiteit hebben, het huwelijk is hier niet zozeer een verbintenis tussen Christus en de gemeente, maar eerder een versmelting, waarbij ze één worden.
Maar het gaat verder. Hij is ook de ‘wijn der ranken’ (strofe 6, regel 4) en de aanwezigen worden uitgenodigd zich te laven tot ze ‘van vreugde dronken zijn’ (strofe 7, regel 2). Men moet zich er niet aan overgeven, ‘Hij is de overgave, / Hij wil geschonken zijn’ (strofe 7, regel 3-4). Ook het ‘land van melk en honing’ en het ‘water dat ons wast’ uit de slotstrofe (regel 1-2) hebben direct betrekking op God: als het geen manifestaties van zijn tegenwoordigheid zijn, dan komen ze in ieder geval direct voort uit de heugelijkheid van het innige huwelijk dat wordt gesloten. De feestgangers worden zodoende, in hun dronkenschap, onderdeel van God (theosis).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is te zingen als inleiding op het eucharistisch gebed, bijvoorbeeld als lied bij de opdracht der gaven (offertorium).
In het klassieke lutherse leesrooster vormt Openbaring 19,6-16 de eerste lezing op de zesde zondag van Pasen. Ongeveer dezelfde perikoop, maar met een iets andere verskeuze (19,1-9), komt in het Gemeenschappelijk Leesrooster een zondag eerder voor, op de vijfde zondag van Pasen in het C-jaar. Het lied past ook goed bij Matteüs 22,1-14, de gelijkenis over het rijk der hemelen, dat als een koning is die een bruiloft voor zijn zoon heeft aangericht. Deze perikoop staat als evangelie aangegeven op de vierde zondag van de herfst in het A-jaar.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Henk Schoon en Edwin Fagel aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 708-710).


Melodie

Over de achtergrond bij het ontstaan van de oorspronkelijke muziek van Adriaan C. Schuurman bij deze tekst van Willem Barnard, zie de toelichting bij Liedboek 766.
Voor alle vijf liederen uit de apocalypscyclus geldt dat, ondanks de grote kwaliteiten van de composities, deze meer voor koor- dan voor gemeentezang geschikt zijn. Dat geldt ook voor Schuurmans oorspronkelijke zetting bij ‘Als koning opgetreden’ (Oude en de nieuwe zangen, Den Haag 1954 [twaalfde druk], nr. 89). Bij de muziek was een eerdere versie van de tekst geplaatst:
Bij deze tekst in een metrum dat Barnard vaak gebruikte (7-6-7-6), schreef Willem Retze Talsma (1927-2008) een eenvoudige, maar originele melodie die bij het zingen van een groot aantal strofen niet verveelt, en dat mag zeker als een compliment worden verstaan.
De melodie blijkt bij nadere beschouwing een hechte structuur te hebben.
Duidelijk is dat de melodie, genoteerd in F-groot, in twee delen uiteenvalt: twee regels horen als een paar bij elkaar. In veel strofen wordt dat door de tekst in enjambementen tussen de regels 1 en 2 en tussen de regels 3 en 4 ondersteund. Zie bijvoorbeeld de strofen 1, 3 en 4. Het verdient dan ook aanbeveling om twee regels in één adem te zingen, ondanks de genoteerde 4/4-maat in plaats van een allabreve-maat en het tempo dat niet al te hoog ligt (MM = circa 100).
De eerste regel vult na de opmaat de ruimte tussen grondtoon (f’) en dominant (c”) met secundeschreden op. De derde legt precies de omgekeerde beweging af, dalend van c” naar f’.
De tweede regel bereikt vanaf de dominant even de hoogste noot van de melodie (d”) om daarna naar a’ af te dalen. Opvallend is dus dat de melodie halverwege niet op de dominant een rustpunt vindt, maar op de mediant, de terts van de toonsoort.
De vierde regel is weer analoog aan de tweede, maar dan een terts lager en daalt van bes’ naar de grondtoon f’.
Zo is er duidelijk sprake van melodisch rijm (a-b-a’-b’) analoog aan het tekstrijm (a-B-a-B).

Auteur: Pieter Endedijk