Zoek een persoon

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} personen getoond

Geen personen gevonden

Adriaan C. Schuurman


foto uit 1974

geboren: 28 juli 1904 te Kampen
overleden: 24 augustus 1998 te ’s-Gravenhage

Bijdragen in het Liedboek

151 Ik zing voor de Heer en ik prijs zijn gezag (m)
374 U, verborgen Christus, bid ’k eerbiedig aan (m)
511 Door goede machten trouw en stil omgeven (m)
759 Gods kinderen op aarde (m)
766 Ik zag een nieuwe hemel zich verheffen (m)
914 Geef mij, Heer, mij los te zingen (m)

Leven en werk

Adriaan Cornelis Schuurman werd in Kampen geboren, waar zijn vader gerefor­meerd predikant was. Vijf jaar later verhuisde het gezin naar 's-Gravenhage. Er werd thuis veel gezongen. Vooral zijn moeder bracht hem liefde voor het zingen van geestelijke liederen bij. Met de paplepel kreeg hij ingegoten dat zingen en geloof, muziek en theologie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Na de middel­bare school studeerde Schuurman piano, orgel, compositie en contrapunt aan de conservatoria van 's-Gravenhage en Amsterdam. Hij kreeg les van vooraan­staande docenten als Johan Wagenaar, Cornelis de Wolf en Sem Dresden. Tijdens zijn studie was hij organist van de Gereformeerd Kerk in Hersteld Verband in ’s-Gravenhage, en tevens dirigent van het koor van deze gemeente. Curieus is dat de bekende hymnoloog Hendrik Hasper vanaf maart 1928 tot 1946 predikant van deze gemeente was, en dat Schuurman daar dus samengewerkt heeft met Hasper. Mogelijk heeft Hasper bijgedragen aan het kweken van liefde voor het kerklied bij ‘zijn’ organist.

Na zijn studie was Schuurman als organist achtereenvolgens verbonden aan de Grote Kerk te Schiedam (1929), de Grote Kerk te Lochem (1938) en de St.-Joriskerk te Amersfoort (1942).

Van 1950 tot 1974 was Schuurman cantor-organist van de Maranathakerk te 's-Gravenha­ge. De overstap van Amersfoort naar Den Haag was opmerkelijk. De Joriskerk in Amersfoort was immers een fraaie kerk met een prachtig orgel. Wat dat betreft ging Schuurman er in Den Haag niet op vooruit. Integendeel, de pasge­bouwde Maranatha­kerk zou pas in 1952 een instru­ment krijgen, en nog wel een veel kleiner. Schuurman maakte desondanks de overstap omdat hij 'toch erg geboeid was door de gedachte van de totale inzet voor de liturgie, voor de muziek die bij die liturgie paste. In Amersfoort werd ik voor mijn gevoel voor de liturgische muziek erg afgeremd' (NCRV radio-interview uit 1979).

Schuurman wilde niet alleen kerkorganist, maar cántor-organist zijn. En dat hield meer in dan enkel gemeentezang begeleiden. In tegenstelling tot Amersfoort kon hij in Den Haag optimaal functioneren als kerkmusicus, voorgan­ger in de lofprij­zing. Dit betekende voor hem onder meer nieuwe liturgische muziek componeren voor cantorij en orgel. Ook schreef hij melodieën bij nieuwe liedteksten. Deze liederen werden ’s zondags met de gemeente ingestu­deerd. Dat deed Schuurman doorgaans niet vanaf de orgelbank. Hij ging vóór de gemeente staan en oefende a capella.

Voor de naoorlogse, Nederlandse kerkmuziek is Schuurman onder meer als pedagoog van enorm grote betekenis geweest. Hij doceerde kerkmuziek aan het Theologisch Seminarie Hydepark van de Nederlandse Hervormde Kerk te Drieber­gen (1950-1965) en de conservatoria van Den Haag (1963-1969) en Rotterdam (1964-1973). Zeer veel predikanten en kerkmusici hebben aan zijn voeten gezeten en zijn kerkmuzikaal door hem gevormd. Nadat hij gepensioneerd was, bleef hij volop actief, onder andere met de studie theologie, die hij 1971 was begonnen aan de Rijksuniversiteit van Leiden.

Schuurman componeerde voornamelijk voor koor en orgel. Organisten kennen met name zijn ‘Toccata, Trio en fuga over Psalm 150’ (1954) en de ‘Variaties, trio en fuga over Psalm 116’ (1956). Ook werkte Schuurman mee aan diverse bundels met koraalbewerkin­gen voor orgel.

Voor gebruik in de eredienst schreef hij ook diverse kleinere composities voor kerkkoren. Van zijn overige werken noem ik het achtstemmige ‘Sanctus’ (1970) voor a-capella koor; ‘Psalmen-cyclus’ (1981) voor koor, gemeente, orgel, fluit, klarinet en trombone; het oratorium ‘Markus’ (1986) en ‘Het Hooglied van de Liefde‘ (1994) voor zang en orgel.

Schuurman en het kerklied

Schuurman heeft veel bekend voor het kerklied, niet in de laatste plaats als melodie-componist. De eerste liedbundel met zijn melodieën betrof Laudamus (1932) van S.M. van Woensel Kooy. Ook in de bundels van Hendrik Hasper treffen we Schuurmans melodieën aan.

Schuurman werkte mee aan verschillende officieel-kerkelijke bundels, te beginnen met de gezangbundel van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband uit 1933. In dit liedboek werden twee melodieën (gecomponeerd in 1931) geplaatst: bij Haspers bewerking van Adore te devote en bij ‘In ’t Oosten klaar, laat blozen’ van Jacobus Revius. Curieus is dat beide liederen ook in de Hervormde Bundel 1938 terechtkwamen (het Adore te devote in een bewerking van Gerardus van der Leeuw, zie Liedboek 374) en dat Schuurman voor deze bundel bij beide liederen nieuwe melodieën schreef. Naast deze twee werden nog twee andere melodieën van Schuurman opgenomen, waaronder zijn wijs bij Vondels ‘D’Almachtige is mijn herder en geleide’. Dit werd al snel zijn meest bekende melodie (zie Liedboek 766).

Adriaan C. Schuurman trad – samen met de musicoloog M. Geerink Bakker – op als muzikaal adviseur van de Interkerkelijke Werkcommissie voor de psalmberijming. Deze berijming die in 1967 gereed kwam, vormde het eerste gedeelte van het Liedboek voor de kerken (1973). In de gezangbundel van dit liedboek werden twintig melodieën van Schuurman opgenomen. Zij behoorden niet tot de eenvoudigste. Karakteristiek is in dit verband zijn melodie bij de liedtekst ‘Christus wandelt langs de straten’ van Evert Louis Smelik (gezang 171). Deze melodie week in het tweede gedeelte uit naar een andere toonsoort om muzikaal te schilderen dat ‘wij ver dwaalden’.

De dikwijls hoge moeilijkheidsgraad en ontoegankelijkheid voor een gemeente, waardoor de melodieën ook weinig gezongen werden, heeft ervoor gezorgd dat in het Liedboek de meeste van Schuurmans melodieën ondanks hun hoge kwaliteit en schoonheid niet teruggekeerd zijn.

Auteur: Jan Smelik