Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

1012 - Geef aan de wereld vrede, Heer


Ad den Besten
16e eeuw/EKG
Verleih uns Frieden gnädiglich

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied is gepubliceerd in Loflied voor tegenstem (Baarn 1965, blz. 30) met als titel ‘Een lied van de vrede’ en werd daarna opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 286) en in Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 517). Daarnaast schreef Den Besten ‘Een ander lied van de vrede’ (‘Hoe zal het hier ooit vrede zijn’), opgenomen in Loflied voor tegenstem (blz. 31) en ook te vinden in Zingend Geloven 2 (1983, nr. 101) en Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 835). Beide in 1964 geschreven liederen hoorden voor de dichter bij elkaar. Hij betreurde het dan ook dat het laatstgenoemde lied niet werd opgenomen in het Liedboek voor de kerken (Compendium bij het Liedboek voor de Kerken, 1977, k. 669).

Inhoud

Strofe 1

Het lied is geschreven in gebedstaal, wat kenmerkend genoemd mag worden voor diverse liederen van Ad den Besten. Het eerste woord van de strofen 1 tot en met 4 is telkens een aanhef tot een gebed: ‘Geef’, ‘Zie’, ‘doe’ en ‘Geef’.
De dichter tekent de wereld als een toneel waar de geringen en weerlozen het onderspit delven. De ‘groten’ belagen verbaal (‘honen’ en ‘bestrijden’) en fysiek (‘slaan neer’) ‘de kleinen’ (in de NBV-vertaling: ‘geringen’; zo in Matteüs 10,42; 18,6.10.14; Marcus 9,42; Lucas 17,2) die in Jezus’ onderricht en optreden zo’n centrale plaats innemen. Deze geringen zijn bewust of ongeweten degenen die Jezus bevestigen in zijn boodschap en erkennen als drager van het rijk dat vrede brengt. Bij ‘de kleinen’ kan gedacht worden aan hen ‘die werkelijk van ieder geweld afzien en die niet geloven, dat er met de wapenen ook maar enig vrederijk kan worden gevestigd’, aldus Den Besten in zijn eigen commentaar op dit lied in Een Compendium… (k. 670).

Strofe 2

In deze strofe wordt Jezus aangeroepen als ‘koning Jezus’; Hij is immers koning van het ‘vrederijk’ uit strofe 1. Hem wordt gevraagd toch te zíen wat zich op aarde afspeelt. De dichter richt de aandacht op de wijze waarop de ‘groten’ zich manifesteren in deze wereld. Zij worden als zeer bedreigend getekend (‘gewapend tot de tanden’).
Wat de groten doen gaat verder dan bedreigen. Er dreigt niets minder dan een complete vernietiging (‘het vuur’). De volken, de mensheid in haar totaliteit, worden opgeofferd aan de afgod van de wapens, waarmee in het licht van de tijd van ontstaan van dit lied gedacht mag worden aan de atoomwapens en -wedloop. Het was de tijd van de Koude Oorlog.
Overigens wil de dichter waken voor een eenvoudige tegenstelling van volken en wereldheersers, van kleinen en groten, alsof ook ‘de kleinen’ niet door machtsdrift en wapengeweld meegesleept kunnen worden (Compendium, k. 669-670).
De strofe sluit af met de klemmende bede om ‘uw wereld’, zoveel krachtiger dan ‘de wereld’, veilig te stellen en aan de invloed en macht van de heersende machten te onttrekken.

Strofe 3

De dichter legt nu een bede in de mond van de zingende gemeente. Het gebruik van de eerste persoon meervoud wordt vanaf deze strofe in het vervolg van het lied aangehouden. Wat staat de gemeente te doen of te hopen? Laat wie dit lied meezingen vervuld zijn van (en niet ‘voor’ zoals abusievelijk in eerdere drukken van het Liedboek staat) een ander vuur, hier als contrast met ‘het vuur’ uit de voorafgaande strofe. Met ‘gelouterd’ wil de dichter aangeven dat het niet eenvoudig gaat om een simpele verdeling in goeden en kwaden. Wij zelf dienen ‘gelouterd’, tot ommekeer gebracht te worden en aan wapengeweld de rug toe te keren.
Met de tijdsbepaling ‘dit uur’ wordt tot uitdrukking gebracht hoezeer de inzet voor vrede een ‘Gebot der Stunde’ is. Vrede komt niet uit de lucht vallen. We moeten ons nu inzetten voor een heel andere strijd dan waar in de voorgaande strofen sprake van was: ‘de strijd voor ‘t rijk (…) dat niet rust op ’t scherp van zwaarden’. Er wordt van ons inspanning gevraagd. Onze inzet en de bede om bezieling door de Geest (‘een ander vuur’) gaan hierbij hand in hand.

Strofe 4

Net als in de eerste strofe zet deze strofe in met de bede ‘Geef’. Het is geen geringe opgave vrede te stichten, vrede te doen in groot en klein verband. Aan de basis van vrede wereldwijd en op kleine schaal ligt de ‘vrede’ van de ‘Heer’. Naast om ‘vrede in het hart’ wordt gebeden om ‘liefde’ voor allen die op waanideeën zijn gebracht (‘door de groten zijn verward’).
Deze strofe doordringt ons ervan dat op ons een verantwoordelijkheid rust voor heel de wereld. De bede in de vierde regel die inzet met de oproep ‘laat’ wil ons erbij bepalen dat ook wijzelf ons niet door ideologieën, die met verbaal geweld worden uitgevent (‘schallen’), moeten laten misleiden. De dichter schrijft in zijn eigen toelichting in Een Compendium… (k. 670) over de noodzaak ‘de geesten te onderscheiden’ en wijst hierbij op 1 Johannes 4,1: ‘Onderzoek altijd of een geest van God komt’.

Strofe 5

Deze strofe ademt het geloofsvertrouwen dat het rijk van Jezus (‘Heer’) aanstaande is en tegelijk er ‘nu’ al is. De genade van Jezus is aanwezig ‘in ’t onaantastbaar heden’. We mogen (uit)zien naar de ‘vorst van vrede’ (vergelijk Jesaja 9,6). Evenals in de strofen 1 en 4 valt hier het woord ‘vrede’, en deze wordt belichaamd in Jezus: vrede die gepaard gaat met ‘recht’, gerechtigheid en ‘rede’, wijsheid, die in contrast staat met ‘leuzen’ en ‘waan’.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied kan gezongen worden bij diensten waarin de thema’s van vrede en gerechtigheid aan de orde komen of in tijden waarin oorlog en dreiging van grootschalige conflicten het nieuws domineren. Ad den Besten schreef zijn lied in een tijd, waarin de dreiging van een nucleaire oorlog actueel was. Zijn lied boet niet in aan actualiteit, nu de dreiging en het gebruik van andere dan nucleaire wapens aan de orde van de dag zijn.

Auteur: Arie Broekhuis


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze website.

Het is niet toevallig, uiteraard, dat Den Besten zijn vers schreef op de melodie van nr. 421 uit het Evangelisches Gesangbuch (1994), de bewerking van Martin Luther (1483-1546) van de uit de zesde of zevende eeuw stammende antifoon Pro pace. Het origineel is een onberijmde tekst, die de reformator op een vanzelfsprekende wijze ongeveer als volgt indeelde:

Da pacem, Domine,
in diebus nostris,
quia non est alius
qui pugnet pro nobis
nisi tu, Deus noster.

dat wil zeggen:

Geef vrede, Heer,
in onze dagen,
want er is geen ander,
die voor ons zou strijden
dan Gij, onze God.

De berijming, en daarmee de omwerking tot volkslied, stamt uit 1528 of voorjaar 1529, toen Karel V over Frans I van Frankrijk had getriomfeerd en op de rijksdag in Spiers het edict van Worms liet verscherpen, terwijl tegelijkertijd de Turken hun aanval op Wenen voorbereidden. (Sedert 1542 is Verleih’ uns Frieden gnädiglich bijna een tweelinglied van Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort geworden, – zie Liedboek 721). Ook Luther heeft dus bepaald wel aan de politieke vrede gedacht, – al had hij een andere kijk op de geweldloosheid dan de dichter van Liedboek 1012!

Luthers Verleih’ uns Frieden kwam het eerst voor in Geystliche lieder auffs new gebessert (gedrukt te Wittenberg door Joseph Klug in 1529), het zogenaamde Klugsche Gesangbuch, waarvan de eerste druk spoorloos verdwenen is; de tweede is uit 1533. Het EG geeft van ons lied twee versies; één in niet-gemensureerde èn één in gemensureerde vorm; beide wijken echter van de bronnen af. In de Liederkunde (Göttingen 1970) schrijft Eberhard Weismann, dat die gemensureerde gestalte maar beter kan worden vergeten, – ze doet wezenlijke kwaliteiten van het origineel teniet. Maar het Liedboek heeft juist dié versie overgenomen, en wij hebben in Nederland dus géén keus. [Bij Liedboek 414 is de niet-gemensureerde vorm opgenomen, red.] Overigens is er een prachtige melodie overgebleven, en wie het oorspronkelijk niet kent, mist dus niets.

Het merkwaardige is, dat onze zangwijs niét de meeste overeenkomst heeft met die van de antifoon Da pacem, maar bijna eensluidend is met de melodie van de hymne Veni redemptor gentium, waar ook de melodieën voor Nun komm’, der Heiden Heiland (Liedboek 433) en Erhalt’ uns, Herr, bei deinem Wort (Liedboek 721) duidelijk van afstammen.

De notatie van de melodie is aeolisch; in dit verband is, vooral wanneer men het lied eenstemmig zingt, de dis’ in de vierde regel bijzonder storend (om niet te zeggen: onmogelijk; zie het ‘Amen’ ten besluite van de niet-gemensureerde versie). – Heel markant is de tweede regel, die met zoveel nadruk naar de dominant opklimt (‘in deze donkere tijden’); in de slotregel wordt die dominant nog eens gebruikt (‘wie uw vrederijk belijden’).

Het tempo moet bepaald langzaam worden genomen, zodat ook de achtste noten (inzet van de regels 1, 2 en 4; flectie in regel 3) hun volle waarde krijgen en niet wegspringen of weglopen; vooral bij de gebonden noten moet er voor gewaakt worden, dat de kwarten niet onwillekeurig bijna tot achtsten worden gereduceerd. Het is een nadrukkelijk gebed, waarvan de Here God iedere lettergreep moet kunnen verstaan.

Auteurs: W.G. Overbosch/Willem Vogel

Vergelijking van Luthers ‘Verleih’ uns Frieden gnädiglich’ met de antifoon ‘Da pacem’:

Vergelijking van Luthers ‘Verleih’ uns Frieden gnädiglich’ met de hymne ‘Veni redemptor gentium’ :

Zie ook de toelichting bij Liedboek 414.


Media

Uitvoerenden: Ad hoc ensemble o.l.v. Richard Vos; Cees-Willem van Vliet, orgel (strofen 1, 2, 3) (bron: KRO-NCRV)