Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

117a - Gij volken loof uw God en Heer


Lobt Gott den Herrn, ihr Heiden all

Joachim Sartorius
Jan Willem Schulte Nordholt
Melchior Vulpius

Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied ‘Lobt Gott den Herrn, ihr Heiden all’ verscheen in de bundel Der Psalter, Gesangßweise, In vorstendliche Deutsche Reim, und auff allerley bekannte, und in unsern Kirchen gebreuchliche Thön, oder Melodeien, gesetzt’ (Breslau 1591). In dit liedboek bood Joachim Sartorius, cantor in Schweidnitz (Silezië), een strofische berijming van alle 150 psalmen, die gezongen konden worden op bestaande melodieën. In deze psalmbewerkingen valt vooral op dat Sartorius over het geheel genomen dicht bij de oorspronkelijke psalminhoud blijft en – blijkens de voorrede – ook wilde blijven. Hij is dan ook spaarzaam met het toevoegen van nieuwtestamentische elementen, maar maakte bij Psalm 117 een uitzondering. Van deze Psalm dichtte Sartorius twee bewerkingen. De eerste daarvan is ‘Lobt Gott den Herrn, ihr Heiden all’:
Het lied raakte in de zestiende eeuw vrij algemeen bekend, en werd nadien opgenomen in invloedrijke bundels als Praxis Pietatis Melica (edities vanaf 1663) van Johann Crüger en Neues Geistreiches Gesangbuch (1714) van Johann Anastasius Freylinghausen. De beginregel werd overigens vaak gewijzigd in: ‘Lobet den Herren, ihr Heiden all’.
Als wijsaanduiding stond boven Sartorius’ berijming ‘Sey Lob und Ehr mit hohem Preis’. Dat is strofe 13 van het lied ‘Es ist das Heil uns kommen her’ (vergelijk Liedboek 966). Psalm 117 in de berijming van Sartorius werd in de zeventiende en achttiende eeuw op diverse melodieën gezongen, waaronder die van ‘Allein Gott in der Höh sei Ehr’ (Liedboek 302).
De fameuze lutherse melodiecomponist Melchior Vulpius componeerde een nieuwe melodie (met een vierstemmige zetting) en publiceerde die in Ein schön geistlich Gesangbuch (1609, nr. 85):
Gezien het gegeven dat deze melodie tot ver in de negentiende eeuw niet vaak in liedbundels werd opgenomen bij Sartorius’ lied, lijkt zij niet tot de populairste melodieën van Vulpius te hebben behoord. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschijnt het lied van Sartorius/Vulpius in een aantal bundels, waaronder Psalter und Harfe (1886, nr. 51) van Johannes Zahn. In de eerste helft van de twintigste eeuw verscheen het lied in diverse niet-kerkelijke bundels, zoals Ein neues Lied (1933), voordat het na de Tweede Wereldoorlog in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 189) en het Evangelisches Gesangbuch (1995 nr. 293) opgenomen werd.
In Nederland kreeg het lied aandacht via het Evangelisches Kirchengesangbuch. Ten behoeve van het Liedboek voor de kerken maakte Jan Willem Schulte Nordholt een vertaling van de twee strofen die het lied kent. De Nederlandse versie is aanmerkelijk poëtischer dan het origineel; typerend hiervoor is de versregel ‘Laat de fonteinen van zijn eer / in ieder hart ontspringen’, die ver uitsteekt boven Sartorius’ poëtische vermogen.

Vorm

Het lied heeft de vorm van de ‘Lutherstrofe’, een laatmiddeleeuwse strofevorm die Luther als eerste voor kerkliederen gebruikte. De vorm bestaat uit een Aufgesang met tweemaal twee regels en een Abgesang met drie regels. Bij deze zevenregelige strofe met 8.7.8.7.8.8.7 lettergrepen in jambemetrum wordt het rijmschema AbAbCCd gebruikt.

Inhoud

Psalm 117 luidt in de Lutherse vertaling van 1545:

  1. Lobet den HERRN, alle Heiden; preiset ihn, alle Völker!
  2. Denn seine Gnade und Wahrheit waltet über uns in Ewigkeit. Halleluja!

De psalm heeft een inzichtelijke structuur: vers 1 roept op God te loven en vers 2 geeft de reden daartoe. Sartorius heeft de twee psalmverzen in het Aufgesang (regels 1-4) van de twee coupletten ondergebracht. Vooral in het Abgesang (regels 5-7) worden de psalmwoorden uitgelegd. Anders dan in de meeste andere psalmen die Sartorius berijmde, exegetiseert hij Psalm 117 expliciet christologisch.
In het eerste couplet van de Duitse tekst zijn alleen de eerste en derde regel ontleend aan de psalm:

Lobt Gott den Herrn, ihr Heiden all,
lobt Gott von Herzensgrunde,
preist ihn, ihr Völker allzumal,
dankt ihm zu aller Stunde,
daß er euch auch erwählet hat
und mitgeteilet seine Gnad
in Christus, seinem Sohne.

In de zestiende-eeuwse lutherse exegese van deze psalm wordt benadrukt dat ‘wij’ als niet-joden (‘heidenen’) zullen delen in Gods heil. Daarbij werd gerefereerd aan Romeinen 15,8-12, waar staat dat Christus niet alleen gekomen is om de beloften aan de Israëlieten waar te maken, maar ook om andere volken in staat te stellen God te loven. Sartorius sluit hier nadrukkelijk bij aan: ‘daß er euch auch (! - JS) erwählet hat’.
Lutheranen benadrukten eveneens dat de heidenvolken in staat worden gesteld God te loven doordat aan hen de genade in Christus verkondigd is. Vanuit de toenmalige lutherse exegese gezien is het woord ‘mitgeteilet’ (meegedeeld, regel 6) in Sartorius lied dan ook van essentieel belang voor een goed luthers begrip van de psalm. In de Nederlandse vertaling is dit element verdwenen.
Psalm 117,2 vinden we vrijwel geheel terug in de regels 1 en 2 van couplet 2:

Denn seine groß Barmherzigkeit
tut über uns stets walten,
sein Wahrheit, Gnad und Gütigkeit
erscheinet Jung und Alten
und währet bis in Ewigkeit,
schenkt uns aus Gnad die Seligkeit;
drum singet Halleluja.

Sartorius voegt aan ‘genade’ en ‘waarheid’ uit de psalmtekst de elementen ‘barmhartigheid’ en ‘goedheid’ toe, die frequent in andere psalmen een plek hebben. De betekenis van Gods waarheid, genade en goedheid is niet alleen van betekenis voor alle volken/heidenen (couplet 1), maar ook voor ‘Jung und Alten’ (couplet 2 regel 4). In de Nederlandse vertaling is dit element niet aanwezig, maar wordt gesproken over ‘voor allen allerwege’ (couplet 2 regel 2).
De vijfde regel in de Nederlandse vertaling, ‘zijn liefde duurt in eeuwigheid’, is ontleend aan Psalm 118. De notie dat God uit genade de zaligheid geeft (zie voorlaatste regel), verwijst naar Efeze 2,5.8: ‘Denn aus Gnade seid ihr selig geworden’ (Lutherse vertaling 1545). De psalm en de berijming van Sartorius besluiten met het woord ‘halleluja’. Daarmee wordt de oproep om God te loven uit het begin van de psalm hernomen. Schulte Nordholt heeft ook het eerste couplet al met deze acclamatie afgesloten.


Melodie

De melodie in F-groot benadrukt zowel de oproep waarmee de liedtekst opent, als de blijdschap die het loven impliceert. Beide aspecten worden onderstreept door de drievoudige herhaling (regel 1) en tweevoudige herhaling (regel 2) van de dominanttoon c”. De eerste regel (= regel 3) loopt van de dominant boven naar de dominant onder de grondtoon. Wanneer we de doorgangsnoten wegdenken, zien we dat de regel in feite opgebouwd is uit de dalende F-groot-drieklank c”-a’-f’.
Typerend voor de melodie is het melisme, bestaande uit een gepuncteerde kwartnoot gevolgd door een achtste en een kwartnoot. Dat melisme klinkt ook in regel 2 (= regel 4), waar de melodieomvang bovendien in de hoogte is uitgebreid naar d”, wat meewerkt aan het opgewekte karakter. Aan dat laatste werkt uiteraard ook het driedelig ritme mee.
Alle regels van het Abgesang (regels 5-7) openen op de grondtoon, waarmee het Aufgesang afsloot. Daardoor hebben deze regels na de uitbundigheid van het Aufgesang een meer rustig vertellend karakter. Dit wordt nog eens onderstreept door het nieuwe ritmische patroon ‘halve noot-kwartnoot’ in de tweede helft van de regels 5 en 6. Omdat regel 5 stijgend en regel 6 dalend is, fungeren zij als woord en antwoord.
De slotregel bestaat uit een aantal karakteristieke elementen uit de voorgaande melodieregels. Zo opent de slotregel met een stijgende drieklank f’-a’-c” en is daarmee in zekere zin contrasterend met de regels 1 en 3 die immers in de basis uit een dalende drieklank bestaan. Het typerende melisme uit het Aufgesang keert terug, evenals het ritme halve noot-kwartnoot uit de regels 5 en 6.


Liturgische bruikbaarheid

Natuurlijk laat het lied zich breed gebruiken als loflied. Op een rooster uit Der Psalter van Sartorius staat Psalm 117 aangegeven voor de twaalfde zondag na Trinitatis. Freylinghausen heeft Sartorius’ lied ondergebracht in de rubriek ‘Aufs Fest der Erscheinung Christi’. De psalm is volgens het lutherse leesrooster het introïtus voor de derde zondag na Epifanie.
In de negentiende en begin twintigste eeuw werd het lied ook veelvuldig in het kader van de zending(sactiviteiten) gezongen.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Projectkoor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Wilbert Berendsen, orgel