Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

130c - Uit de diepten roep ik U


Een eerste kennismaking

De eerste woorden van deze bewerking – ‘Uit de diepten’ – roepen als vanzelf sombere tonen op. Zo heeft de psalm ook vaak geklonken in de liturgie, of het nu was in het kader van de requiemmis in de rooms-katholieke traditie, of de wetslezing in een gereformeerde zondagmorgendienst. In het kader van deze contexten kan makkelijk op de achtergrond raken dat de psalm een krachtige beweging maakt, uit de claustrofobische diepten naar het vrije uitzicht. Typerend voor Liedboek 130c zijn de korte regels, de helft van het totaal, die ondersteund door het populaire muzikale idioom krachtige statements worden. Het woordveld van de tekst is relatief eenvoudig en direct.


Psalmen voor Nu

Tekst

Ontstaan

Deze psalmvariant maakt onderdeel uit van het project Psalmen voor Nu dat in 2002 van start ging. Zie voor meer informatie over het project het overzichtsartikel Psalmen voor Nu.
Deze berijming behoort tot een eerste serie van zestien Nederlandstalige psalmbewerkingen die in 2005 bij het Boekencentrum op cd verscheen, met als bonustrack een Friese versie van Psalm 23. De cd ging vergezeld van een boekje onder de titel Totdat het veilig is, woorden ontleend aan de berijming van Psalm 57. Samen met de berijming die in het Liedboek is opgenomen onder 84a behoort 130c tot een van de geliefdste van Psalmen voor Nu. In de bundel Hemelhoog (2015) werd het lied als nr. 44 opgenomen.

Vorm en inhoud

Rien van den Berg tekent voor de berijming van deze psalmvariant. Hij behoort tot het team van dichters dat het project Psalmen voor Nu gedragen heeft. Liedboek 130c telt vier strofen van zes regels met het lettergrepenschema 7-3-9-8-3-4. De regels 3 en 4 rijmen, terwijl de regels 5 en 6 op hetzelfde woord eindigen. De strofen volgen de gangbare indeling van de psalm: vers 1b-2, 2-3, 5-6 en 7-8. In de oorspronkelijke versie is de Godsnaam net als in de meest gebruikte Bijbelvertalingen met klein kapitaal geschreven, een nuance die ten gevolge van de spellingsrichtlijnen voor het Liedboek verdwenen is

Rien van den Berg heeft in zijn berijming verschillende stijlkenmerken verwerkt. Het eerste stijlkenmerk is de korte zinnen. Daarmee doet hij voluit recht aan de oorspronkelijke tekst die eveneens uit korte zinnen bestaat. De hebraïcus met wie Van den Berg samenwerkte, Ruud ter Beek, had hem daarom dringend geadviseerd: ‘houd het kort’.

Het tweede kenmerk is de uitroep ‘Heer, mijn God’ in iedere tweede regel, in de vierde en laatste strofe gewijzigd in ‘hoop op God’. De uitroep is niet zozeer ontleend aan de psalm, maar er zeker wel door geïnspireerd. In de Hebreeuwse tekst begint net als in de NBV de tweede regel van zowel de eerste als de tweede strofe met het aanspreken van God als ‘Heer’. Dat volgt in beide gevallen op ‘Heer’, Gods eigennaam, aan het slot van de voorafgaande eerste regel. Van den Berg trekt dat samen tot ‘Heer, mijn God’. Ook in de derde strofe zet hij dit door, al zijn de Hebreeuwse tekst en in navolging daarvan de NBV daar anders van constructie. De eerste regel van de derde strofe eindigt wel op Gods eigennaam, maar van een aanspreken van God is noch daar (met zijn eigennaam) noch in het vervolg (als ‘Heer’) sprake. De Hebreeuwse tekst is beschrijvend, God staat in de derde persoon enkelvoud. Van den Berg gaat echter in de derde strofe door met het biddend aanspreken van God. In de vierde strofe richt de zanger/dichter zich op het volk en roept deze het volk op: ‘hoop op God’.

Een derde stijlkenmerk is het rijm in de derde en vierde regel van elke strofe. Hier kom ik bij de bespreking van de onderscheiden strofen op terug.

Een vierde kenmerk is tot slot de herhaling in de vijfde en zesde regel van elke strofe. De zesde regel herhaalt de voorafgaande, maar voegt er steeds één woord aan toe. Tezamen met de melodie versterkt en verdiept het wat gezegd wil worden. In strofe 1 wordt ‘luister toch’: ‘Heer, luister toch’; in strofe 2 ‘diep ontzag’: ‘ons diep ontzag’; in strofe 3 wordt ‘wacht op licht’: ‘het morgenlicht’. Het sluit daarmee aan op de voorafgaande ‘lange nachten’. In strofe 4 komt deze stijlfiguur in het bijzonder tot zijn recht. Doordat ‘Hij maakt vrij’ vervangen wordt door ‘Hij maakt jou vrij!’, komt het de zanger en hoorder toezeggende ‘jou’ in het centrum te staan: jij wordt vrij gemaakt. Hoewel … . Bij de bespreking van de slotstrofe meer hierover. Voor dit stijlkenmerk is een aanknopingspunt te vinden in de Bijbelverzen 5 en 6, waar sprake is van een bijzonder parallellisme: de wisseling van een enkel woord bekrachtigt gedurende zes achtereenvolgende zinnen in elke tweede zin de voorafgaande.

Strofe 1

Van den Berg volgt in zijn berijming de tekst en de bijbehorende indeling van de Hebreeuwse psalm. De woorden en de zinsopbouw zijn verhoudingsgewijs eenvoudig. Strofe 1 zet in met de bekende woorden ‘Uit de diepten’. Net als andere berijmers van deze psalm ontkomt ook Van den Berg niet aan enkele extra woorden. Zo begint de derde regel met ‘Ik heb u nodig’. Het versterkt de intensiteit van het roepen die op een iets andere wijze ook in de oorspronkelijke psalm terug te vinden is. Dit aspect lijkt in Van den Bergs bewerking wat sterker aangezet, zeker ook met het herhaalde ‘luister’ aan het slot van de eerste strofe. Prachtig is in dit verband de vierde regel: ‘nu ik schor gebeden fluister’. Het ‘schor gebeden’ is vanuit een bepaalde vertaling van de laatste regel van de oorspronkelijke strofe goed te verantwoorden (meinem lauten Flehen!, zo H.J. Kraus in Psalmen. 2. Teilband (Neukirchen 1960, blz. 869). Het fluisteren past daar in het Nederlands goed bij, maar zal mede ingegeven zijn door het beoogde rijm. Veel vertalers hanteren in de laatste regel echter het woord ‘genade’. Dat krijgt bij deze interpretatie van Van den Berg geen plaats.

Strofe 2

Strofe 2 geeft inhoud aan het pleiten van de dichter. Net als in de eerste strofe zet Van den Berg het geheel wat heftiger aan. Daar is op grond van de ‘diepten’ uit het begin veel voor te zeggen: ‘Als u niets dan zonden zag’. Het wonder dat in de Bijbelverzen 3 en 4 doorklinkt heeft Van den Berg krachtig weergegeven in de gebroken zinnen: ‘Maar u wilt nu / juist vergeven’, en ‘Dus verdient u / diep ontzag’. Hakkelend komen de woorden over onze lippen. Het ongelooflijke gebeurt.

Strofe 3

In strofe 3 versmalt Van den Berg de oorspronkelijke tekst. Hij moet ook wel, want het Hebreeuws kent hier aanmerkelijk meer woorden dan in de overige verzen die tezamen een strofe vormen. Alle nadruk komt te liggen op het werkwoord ‘wachten’. Het wordt tot drie keer toe in strofe 3 gebruikt: regel 1, 3 en 5. De op het ‘wachten’ in regel 3 rijmende ‘lange nachten’ van regel 4 accentueren het nog eens, mede door het rijm. De lange nachten passen goed in het beeld. Menigeen weet hoe piekeren nachten verlengt. Maar er staat wel iets tegenover deze keuze voor wachten. De eenzijdigheid verdrijft hier de veelzijdigheid die de Hebreeuwse tekst kent. Die begint met hopen (NBV vers 5: ‘uitzien’) dat overgaat in een ongeduldig verlangen (NBV vers 5-6) om tot slot bij het concrete wachten te eindigen (NBV vers 6). De keuze van Van den Berg heeft een curieuze ommekeer tot gevolg. Waar in de oorspronkelijke tekst het hopen en verlangen van de dichter boven het wachten van de wachters uitgaat – ‘meer dan wachters’ –, wordt dat wachten in Liedboek 130c het een en het al.

Strofe 4

Het uitzicht dat het slot van de psalm biedt, is zowel in Bijbelvers 7 als in 8 de bevrijding voor Israël. Willem Barnard heeft dat in de psalmberijming van 1968 charmant opgelost: ‘Gij al Gods bondgenoten, ziet naar zijn toekomst uit’ (Liedboek 130:4). Van den Berg lijkt ook deze oplossing in zijn achterhoofd te hebben gehad, al verwijst hij in een toelichting uitsluitend naar de berijming van 1773 die wat kreupel eindigt met: ‘Zo doe Hij ook aan mij’. Dit ‘mij’ kan zowel slaan op de oorspronkelijke dichter als op de hedendaagse gelovige die het lied zingt. In Liedboek 130c is het: ‘want hij heeft zich aan jou verbonden. / Hij verlost je van je zonden.’ Hierin komt zowel het verbond voor als de persoonlijke toezegging aan wie het zingend horen wil. Van den Berg schrijft dan: ‘Taalkundig is het helemaal in orde, slaat ‘jou’ nog steeds terug op Israël. Maar gevoelsmatig gaat het allang over mij, over ons. Want de God die Israël had, daar hopen wij ook op’ (Van den Berg, zie onder, blz. 81).

In de toepassing die op de hierboven beschreven wijze in de slotstrofe is ingewerkt, valt het woord genade (NBV vers 7) weg, al kan het worden terug gehoord in de zinsnede ‘want Hij heeft zich aan jou verbonden.’ Het accent ligt hier, net als bij het begrip genade, op God die het initiatief neemt en zich verbindt. Tegelijk roept het ‘verbonden’ een bijna grappige spanning op met de ‘zonden’ in de volgende regel. De woorden rijmen op elkaar. Ze lijken met elkaar te maken te hebben: aan die zonde lijk je vast te zitten. De werkelijke boodschap is echter een andere. Omdat God zich met jou verbindt, word je van die zonden losgemaakt.

Het slot is met ‘Hij maakt jou vrij!’ krachtig, wat dat betreft in overeenstemming met de stevige inzet bij de ‘diepten’. Tegelijk is dat de hoop, waarmee de strofe inzet, voorbij: zekerheid, amen, zo zal het zijn. Dat lijkt me overigens in overeenstemming met dat wat deze psalm wil zeggen tegen mensen die in diepten verkeren.

Auteur: Klaas-Willem de Jong

Literatuur

Rien van den Berg (red.), Psalmen voor Nu. Totdat het veilig is. Zoetermeer 2005, met name blz. 33 en 79-81.


Media

Video: Uit de diepten roep ik U