Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

131 - O Heer, er is geen trots in mij


Jan Willem Schulte Nordholt Jan Wit
Genève 1551

Tekst

De berijmingen uit het Geneefse Psalter worden niet afzonderlijk toegelicht.

Zie voor meer informatie het overzichtsartikel Het Geneefse Psalter.


Melodie

Toen men in 1562 de definitieve en volledige uitgave van het Geneefs psalter wilde uitbrengen, was voor een aantal berijmingen nog geen melodie beschikbaar was. Er werd daarom besloten bij deze berijmingen bestaande psalmmelodieën te plaatsen. Twee daarvan waren berijmingen die Théodore de Bèze (1519-1605) van Psalm 100 en Psalm 142 gemaakt had. Binnen het Geneefse psalter was er slechts één melodie te vinden die paste op de versvorm van deze berijmingen (vier regels van acht lettergrepen met rijmschema A-A-B-B), namelijk die van psalm 131. Deze melodie had Loys Bourgeois (±1510-±1560), cantor van de gereformeerde kerk te Genève van 1545-1553, gecomponeerd bij De Bèze’s berijming van Psalm 131. Deze psalm verscheen voor het eerst in de bundel Octante trois pseaumes de David uit 1551.
De ingekeerde melodie sluit wel aan bij de inhoud van Psalm 142, maar minder bij de opgetogen tekst van Psalm 100.

De modus waarin de melodie gecomponeerd is (frygisch), wordt vaak gebruikt voor melodieën die bij uitstek uitdrukking moeten geven aan droefheid en klagen. Prototype is de Geneefse wijs van psalm 51. De structuur van de frygische melodie van psalm 131 zorgt er echter voor dat de wijs niet triest klaagt, maar vooral ingetogenheid en stille verootmoediging verklankt. De melodie speelt zich namelijk vrijwel geheel af in het zestoonsbereik f’-d” (in middeleeuwse benaming: het hexachord durum), dus een vrij hoge ligging binnen de frygische toonaard, waardoor de donkerste zijde van deze modus ongebruikt blijft.
De eindtoon d’ (mi) speelt alleen aan het begin van regel 2 en aan het einde van regel 4 een rol; veel belangrijker is de dominanttoon bes’. Deze klinkt meteen in de eerste regel al, maar vervult in de volgende twee regels een centrale functie. Regel 2 sluit af met een bevestiging van de dominanttoon. De derde regel bevestigt de dominanttoon via de terts erboven en vervolgens via de terts eronder. Daarbij klinkt de grootste sprong in de melodie (de kwint d”-g’). De derde regel wijkt eveneens in ritmisch opzicht af van de vorige: zij beweegt zich voornamelijk in halve noten. De vierde regel herneemt dan weer het ritme van regel 2.
In de regels 1, 2 en 4 speelt de kwartsprong een belangrijke rol. De stijgende kwartsprong f’-bes’ uit regel 1 klinkt in de slotregel dalend: bes’-f’, waarna de melodie afsluit met de karakteristieke frygische wending la-sol-fa-mi (hier in absolutie nootnamen: g’-f’-es’-d’).

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Matinencantorij o.l.v. Wim Kloppenburg; Peter Ouwerkerk, orgel