Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

146a - Laat ons nu vrolijk zingen


Du meine Seele, singe


Tekst

Herkomst en verspreiding

In 1653 bracht Johann Crüger, cantor aan de Berlijnse Nikolaikirche, de vijfde editie uit van zijn bundel Praxis Pietatis Melica. Das ist Übung der Gottseligkeit in christlichen und trostreichen Gesängen. Hierin werden 64 nieuwe liederen opgenomen van Paul Gerhardt, waaronder ‘Du meine Seele, singe’ (nr. 231):
In hetzelfde jaar verscheen het lied ook in D.M. Luthers Und anderer vornehmen geistreichen und gelehrter Männer (Berlijn 1653). Het lied werd ook opgenomen in Pauli Gerhardi Geistliche Andachten (deel 10, 1667, nr. CIX) van Johann Georg Ebeling, de opvolger van Johann Crüger als cantor van de Nikolaikirche van Berlijn, waar Gerhardt van 1657 tot 1667 predikant was.
Het lied werd de eeuwen door in Duitse liedbundels opgenomen, waaronder het invloedrijke en wijdverspreide Geistreichen Gesangbuch (1704, gezang 480) van J.A. Freylinghausen.
In Nederland werd het lied pas na de Tweede Wereldoorlog bekend, waarschijnlijk via het Duitse Evangeliches Kirchengesangbuch (1950, nr. 197), waarin acht van de oorspronkelijke tien strofen opgenomen waren. Ad den Besten dichtte een Nederlandse vertaling, waarbij hij het aantal coupletten terugbracht tot zeven. Deze vertaling werd gepubliceerd in 102 Gezangen (1964, nr. 50). Met één tekstuele wijziging in couplet 2 (‘slechts aan de handen Gods’ werd ‘de trouwe handen Gods’) kreeg de vertaling van Den Besten een plek in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 20), het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, 285 – met in de uitgave uit 2006 een verkeerde beginregel: ‘Laat ons de Heer lofzingen’) en Weerklank (2016, gezang 13).

Inhoud

Paul Gerhardt dichtte het lied bij Psalm 146. Zijn tekst houdt het midden tussen een gereformeerde berijming, waarin de onberijmde psalm zo getrouw mogelijk gevolgd wordt, en een Luthers psalmlied, waarin nieuwtestamentische elementen in de oudtestamentische tekst ingebracht zijn. Dat laatste heeft Gerhardt niet gedaan, maar hij is wel vrijer met de psalmtekst omgegaan dan in calvinistische berijmingen gebruikelijk is.
De onberijmde psalm telt tien verzen, die Gerhardt verwerkt heeft in tien coupletten. In het Liedboek heeft het lied zeven coupletten, de oorspronkelijke strofen 2, 3 zijn niet vertaald, en de strofen 8 en 9 zijn samengevoegd (zie hieronder). De Bijbelverzen tellen elk twee of drie versregels, terwijl Gerhardt een strofevorm van acht regels gekozen heeft. Dit betekent dat Gerhardt ruimte had om de Bijbelstekst aan te vullen en toe te lichten.

Strofe 1

In het eerste couplet heeft Gerhardt de eerste twee psalmverzen verwerkt. De Nederlandse bewerking opent in de eerste persoon meervoud: ‘Laat ons nu vrolijk zingen’; Gerhardt sluit dichter bij de oorspronkelijke tekst aan: ‘Du meine Seele, singe, / wohlauf, und singe schön.’ Met de versregels ‘voor Hem, wie alle dingen / altijd ten dienste staan’ (‘dem, welchem alle Dinge / zu Dienst und Willen stehn’) wordt indirect gepreludeerd op Psalm 146,6 waarin de God van Jakob geëerd wordt als schepper van hemel en aarde (zie bij couplet 3). De tweede helft van het eerste couplet (vanaf ‘Ik wil de Heer daar boven’) is een bewerking van Psalm 146,2. Gerhardt benadrukt sterker dan de psalmtekst de tegenstelling tussen God (‘de Heer daarboven’) en mens (‘hier op aard’).
In het oorspronkelijke lied volgen twee coupletten waarin Psalm 146,3-4 verwerkt zijn, maar die – evenals in hedendaagse Duitse liedboeken – niet vertaald zijn. Omdat mensen vergankelijke wezen zijn, wordt opgeroepen om niet op mensen (met macht) te vertrouwen:

Ihr Menschen, lasst euch lehren,
Es wird sehr nütlich sein:
Lasst euch doch nicht betören
Die Welt mit ihrem Schein.
Verlasse sich ja keiner
Auf Fürstenmacht und -gunst,
Weil sie wie unser einer
Nichts sind, als nur ein Dunst.

Was Mensch is, muss erblassen
Und sinken in den Tod:
Er muss den Geist auslassen,
Selbst werden Erd und Kot.
Allda ists dann geschehen
Mit seinem klugen Rat
Und is frei klar zu sehen,
Wie schwach sei Menschenrat.

Strofe 2

De volgende strofe roept op vertrouwen te stellen in de God van Jakob en bij Hem hulp en hoop te zoeken. Omdat de oorspronkelijke coupletten 2 en 3 uit het Nederlandse lied zijn weggelaten, ontbreekt in het lied het argument (c.q. de vergankelijkheid van de mens) dat de psalm aanreikt om alleen te vertrouwen op God. In het Duitse origineel worden in deze strofe overtreffende trappen gebruikt om het voordeel te beschrijven als de mens vertrouwt op Jakobs God: hij/zij heeft ‘das beste Teil, / das höchste Gut erlesen, / den schönsten Schatz geliebt’. In de Nederlandse tekst is ‘de allerschoonste schat’ blijven staan. Op deze wijze versterkt Gerhardt wat in Psalm 146,5 gezegd wordt. De slotregels van Den Bestens vertaling is waarschijnlijk een zinspeling op Jesaja 40:31: ‘hij [degene die op de Heer hoopt – JS] loopt, maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput’ (NBG’51).

Strofen 3-6

De sterkte van God als tegenhanger van de menselijke zwakheid wordt in strofe 3 (= Psalm 146,6a) getekend door te wijzen op Gods scheppingskracht. Couplet 4 benadrukt vervolgens dat de schepper trouw is. Vervolgens wordt in couplet 4-6 vermeld hoe God reddend optreedt ten aanzien van verdrukten, hongerigen, gevangen, blinden, gebogenen, rechtvaardigen, vreemdelingen, wezen en weduwen.
Het valt in deze coupletten op dat Gerhardt de beweringen uit de Bijbeltekst extra aanzet. Waar bijvoorbeeld in de psalm staat dat God ‘brood geeft aan de hongerigen’ breidt Gerhardt dit uit tot ‘Op duizenderlei wijze / redt Hij ons van de dood; / Hij geeft ons drank en spijze / in schaarste en in nood’ (‘Er weiss viel tausend Weisen, / zu retten aus dem Tod, / ernährt und gibet Speisen / zur Zeit der Hungersnot’). En hij doet er nog een schepje bovenop: God maakt ‘schöne rote Wangen / oft bei geringen Mahl’.
Ad den Besten heeft de Duitse versregel ‘und die da sind gefangen, / die reisst er aus der Qual’ (strofe 5) betrokken op ‘ons’ en maakt daarbij een verwijzing naar Paulus en Silas die in hun gevangenschap midden in de nacht lofliederen zongen (Handelingen 16,25):

En als wij zijn gevangen,
te middernacht zendt Hij
ons liederen en gezangen
en maakt ons eindelijk vrij.

In de zesde strofe heeft Den Besten de eerste vier regels ontleend aan de eerste helft van Gerhardts achtste strofe. De tweede helft van dat couplet is een weergave van de tweede helft van de oorspronkelijke negende strofe. Oorspronkelijk luiden de regels 5-8 van couplet 8:

Er liebet alle Frommen
und die ihm günstig sind
die finden, wenn sie kommen,
an ihm den besten Freud.

En de regels 1-4 van het oorspronkelijke negende couplet:

Er is der Fremden Hütte,
die Waisen nimmt er an,
erfüllt der Witwen Bitte,
wird selbst ihr Trost und Mann.

Strofe 7

Het prijzen van God, waartoe het begin van de psalm oproept, wordt hernomen in de laatste strofe. Zoals eerder in de psalm wordt in dit couplet opnieuw de grote tegenstelling tussen de grootheid van God en de nietigheid van de mens naar voren gehaald. In de Duitse tekst wordt het vergankelijke mensenleven aangeduid met de metafoor van een verwelkte bloem (vergelijk Psalm 103,15). Anders dan in de onberijmde psalm herneemt Gerhardt in zijn slotcouplet het gebruik van de eerste persoon enkelvoud uit de begin van de psalm.
Ad den Besten noemt in het Compendium bij het Liedboek voor de kerken het slotcouplet van Gerhardts lied de ‘schoonste van alle’:

Ach ich bin viel zu wenig,
zu rühmen seinen Ruhm;
der Herr allein ist König,
ich eine welke Blum.
Jedoch weil ich gehöre
gen Zion in sein Zelt,
ist’s billig, dass ich mehre
sein Lob vor aller Welt.


Melodie

Gerhardt gebruikte voor zijn lied een veel gebruikte strofevorm: acht regels in jambe-metrum, waarvan de oneven regel zeven en de even regels zes lettergrepen telt. Het rijmschema luidt: a-B-a-B-c-D-c-D. In de zeventiende eeuw was dit een veelgebruikte strofevorm voor kerkliederen. Als gevolg daarvan waren melodieën bij deze liederen eenvoudig uitwisselbaar. Dat werd dan ook veelvuldig gedaan, hoewel men daarbij er wel op lette dat de melodie bij de tekst(inhoud) paste.
Gerhardts ‘Du, meine Seele, singe’ is in de loop der eeuwen op verschillende melodieën gezongen. In Praxis Pietatis Melica (1653), waar het lied voor het eerst gepubliceerd werd, stond als wijsaanduiding: ‘Ihr Christen außer. S. 193’. Dit is een verwijzing naar het kerstlied ‘Ihr Christen auserkoren’ van Georg Werner (1589-1643), waarvoor Crüger de volgende basso continuo-melodie componeerde:
In 1659 verscheen in Geistliche Musik (Rostock) van Heinrich Müller bij Gerhardts lied een melodie met basso continuo van Nicolaus Hasse (±1600-1670). Deze melodie was niet voor gemeentezang bedoeld.
Ebeling suggereerde in zijn bundel Pauli Gerhardi Geistliche Andachten uit 1667 dat het lied gezongen kon worden op de wijs van ‘Herzlich tut mich verlangen’ (zie Liedboek 747), maar hij componeerde ook een nieuwe melodie met een vierstemmige zetting:
Deze melodie werd waarschijnlijk niet populair, mede gezien het gegeven dat Peter Sohr in 1683 een nieuwe wijs publiceerde in Musicalischer Vorschmack, Der Jauchtzenden Seelen im ewigen Leben. Daarbij werd bovendien de mogelijkheid genoemd om het lied te zingen op de melodie van ‘Aus meines Herzens Grunde’ (zie Liedboek 440). Freylinghausen liet in zijn bundel Praxis Pietatis het lied van Gerhardt zingen op de melodie van ‘Valet will ich dir geben’ (zie Liedboek 803).
Nog in de negentiende eeuw werd een nieuwe melodie gecomponeerd. Dat gebeurde bij gelegenheid van een nieuwe uitgave van Gerhardts liederen ‘in neuen Weisen von Friedrich Mergner’, die in 1876 te Erlangen werd uitgegeven. Ook deze melodie raakte niet bekend.
In de tweede editie van zijn Choralbuch zum öffentlichen und Privatgebrauch (Berlijn 1885) nam Martin Kulke Gerhardts versie van Psalm 146 op met een melodie uit Ebelings Pauli Gerhardi Geistliche Andachten. Het betrof echter niet de wijs die Ebeling bij ‘Du meine Seele, singe’ gemaakt had, maar de melodie die hij componeerde bij ‘Merkt auf, merkt, Himmel, Erde’, een lied bij Deuteronomium 32 (het lied van Mozes). Het is deze melodie die vanaf die tijd Gerhardts bewerking van Psalm 146 vergezelt.

Analyse

De melodie opent met een stijgende beweging: eerst de drieklank bes-d’-f’ gevolgd door bes’-d”-c”. Deze omvang van een deciem is opmerkelijk, en zal waarschijnlijk ingegeven zijn door de oorspronkelijke, aansporende tekst ‘Merkt auf’ en ‘Himmel’ (hoog) en ‘Erde’ (laag). Deze eerste melodieregel geeft Gerhardts ‘Du meine Seele, singe’ een extatische opening.
De tweede regel is een variatie op de dalende drieklank bes’-f’-d’. Het aan het danslied ontleende gepuncteerde ritme in regel 2 is karakteristiek voor generalbas-melodieën. Dit ritme, dat de melodie mede een robuust karakter geeft, komen we tevens tegen in de regels 4, 5, 6 en 8.
Een structurerend element is ook de tweevoudige toonherhaling die alleen in regel 7 ontbreekt. Zo wordt het Abgesang (regel 5-8) geopend met een herhaling van de tonica (bes’), gevolgd door een dalende kwartsprong, die eerder in de regels 2 en 4 gebruikt werd. Regel 7 borduurt in zekere zin voort op de stijgende kwartsprong uit regel 1, doordat deze sprong zelfs twee keer voorkomt en de tweede keer tot de hoogste noot (c.q. es”) van de melodie leidt. Want waar de melodie al heel uitbundig opende, weet zij in de voorlaatste regel daar nog een schepje bovenop te doen door op de es” haar hoogtepunt te bereiken. De slotregel wordt beheerst door de stoere, drievoudige (in tegenstelling tot de eerdere tweevoudige) toonherhalingen op de grondtoon bes’.
De extatische melodie sluit aan bij het eerste en laatste couplet van Gerhardts lied. Terecht is echter de vraag gesteld of deze uitbundigheid wel optimaal past bij het oorspronkelijke, tienstrofige lied. De kern van het lied is immers de boodschap niet te vertrouwen op vergankelijke mensen, maar enkel op God die als schepper en beschermer zorgt in tijden van nood. Door de oorspronkelijke strofen 2 en 3 te schrappen zijn de accenten verlegd, wat door de gekozen melodie nog eens versterkt wordt.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Magister Cantat Schiedam o.l.v. Arie Eikelboom; Martine van der Meiden, orgel (strofen 1, 5, 7) (bron: KRO-NCRV)