Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

146c - Alles wat adem heeft love de Here


Een eerste kennismaking

Naast de Geneefse rijmpsalmen die ons door de gereformeerde traditie zijn aangereikt, kennen we ook het psalmlied: een bewerking van de psalmtekst of deel daarvan, waarbij vaak andere bijbelgedeelten een rol spelen.
Dit lied is een bewerking van de tekst van Psalm 146, maar houdt precies het midden tussen een rijmpsalm en een psalmlied: de dichter, Johann Daniël Herrnschmidt (1675-1723), heeft feitelijk een getrouwe berijming gemaakt van de bijbeltekst. Toch zijn er enkele toevoegingen die niet aan deze psalm ontleend zijn. Allereerst is dat het begin, dat sterk aan Psalm 150 doet denken. Daarnaast zien we in de derde strofe een verwijzing naar Romeinen 8,35: ‘Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus?’ Dit is het enige moment dat de dichter buiten de psalmen treedt. De trinitarische doxologie waarmee het lied wordt afgesloten, is in de traditie van de kerk een oude gewoonte, hoewel in het piëtisme (de stroming waartoe de dichter behoorde) wel uitzonderlijk.
De melodie heeft het karakter van een menuet en is dus in feite een dansmelodie, met een hechte structuur: de eerste twee melodieregels worden herhaald en in de laatste twee regels gevarieerd herhaald.

Auteur: Pieter Endedijk


Lobe den Herren, o meine Seele

Ansbach 1664

Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied ‘Lobe den Herren, o meine Seele’ van Johann Daniël Herrnschmidt is een van de drie Duitse liedbewerkingen van Psalm 146 die tot op de dag van vandaag bekend zijn. De andere twee zijn die van Paul Gerhardt (‘Du meine Seele, singe’ uit 1653 – zie Liedboek 146b) en van Matthias Jorissen (‘Halleluja, Gott zu loben’ uit 1793 – zie Evangelisches Kirchengesangbuch, nr. 471).
Herrnschmidts lied verscheen voor het eerst in het Neues Geistreiches Gesang-Buch (Halle 1714, nr. 569) van Johann Anastasius Freylinghausen (rubriek: Vom Lobe Gottes):
Model voor dit lied, zowel wat de tekst als melodie betreft, stond het gezang ‘Lobet den Herren aller Herren’ van Leonard Sturm. Het betrof een bewerking van Psalm 150 die voor het eerste verscheen in de bundel Neu vermehrte christliche Seelenharpf, das ist: Geistliches Psalme- und Liederbüchlein (in 1664 te Ansbach gedrukt en in 1665 uitgegeven). De eerste strofe luidde:

Lobet den Herren aller Herren,
Lobt ihn in seinem Heiligtum,
Aller Welt End von nah und ferren,
Der Erdencrays rings um und um,
Was Leib, Seel, Leben und Athem hat,
Lobe den Herren früh und spat.
Alleluja, Alleluja.

Het achtstrofige lied ‘Lobe den Herren, o meine Seele’ van Herrnschmidt werd in Duitsland al spoedig bijzonder geliefd en bleef dat tot in onze tijd.

De eerste Nederlandse vertaling is afkomstig van W. van Oosterwijk Bruyn: ‘Loof, loof Jehova! gij mijne ziele!’ Het lied verscheen in Hosanna (1870) van S.H. Serné. Na 1900 volgden meer vertalingen. Enigszins bekend werd de vertaling van twee strofen (de oorspronkelijke eerste en derde strofe) die de lutheraan J.E. Schröder (‘Loof nu mijn ziele, loof, loof nu den Heere!’) maakte en die licht gewijzigd voor het eerst verscheen in Christelijke Liederen, uitgegeven door het Nederlands Luthers Genootschap voor In- en Uitwendige Zending (Amsterdam 1904). Belangrijk voor de bekendheid van het lied is de opname van de vertaling van Hélène Schwarth in Oude en Nieuwe Zangen (1911) van S.M. van Woensel Kooy. Hendrik Hasper maakte voor de gezangbundel van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband uit 1933 een vertaling (‘Groot en verheven en hoog te loven’), die hij daarna ook in zijn eigen bundels opnam.

In het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk uit 1955 verscheen een vertaling van alle acht coupletten, de coupletten 1 en 3 in de Schröder-versie, de overige strofen in een nieuwe vertaling. Het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 21) nam de zevenstrofige vertaling op van Ad den Besten, waarvan de coupletten 1 en 3 in de versie van Schröder . Deze vertaling, waarvan vooral de eerste vijf strofen zeer dicht bij de Duitse tekst aansluiten, werd ongewijzigd opgenomen in het Liedboek.

Strofevorm

Het lied kent een strofevorm die uniek is binnen het kerkliedoeuvre. De strofe telt zeven regels van 10-8-10-8-8-8-8 lettergrepen in een afwisselend dactylus- en jambemetrum. Het rijmschema is aBaBCCD.

Inhoud

In de fameuze bijbeluitgave van Abraham Calovius uit 1682, die Luthers bijbelvertaling en bijbelcommentaar bevat, wordt Psalm 146 als volgt ingedeeld en samengevat: het eerste deel (146,1-2) bestaat uit een oproep om Gods lof te verkondigen, het tweede deel (146,3-4) waarschuwt om niet op mensen te vertrouwen, het laatste deel (146,5-10) roept op te vertrouwen op God.
Bij de bespreking van de strofen hieronder citeer ik steeds eerst de psalmverzen in de Luthervertaling (1545) die in de betreffende strofe verwerkt zijn. Daaruit zal blijken dat Herrnschmidt de onberijmde psalmtekst op de voet volgt.

Strofe 1

(Psalm 146,1-2)
Loof de Heer, mijn ziel.
De Heer wil ik loven, zolang ik leef,
mijn God bezingen zolang ik besta.

Het ‘halleluja’ (Loof de Heer) , waarmee de psalm opent en eindigt, heeft Herrnschmidt tot de refreinregel gemaakt waarmee elk couplet besluit. Dit deed hij in aansluiting bij Sturms lied over Psalm 150 dat model stond voor Hernnschmidts tekst. Ad den Besten heeft in zijn vertaling in het eerste couplet nog een ander element uit Psalm 150 ingebracht, dat niet in het oorspronkelijke eerste couplet stond: ‘Alles wat adem heeft, loof de Heer’ (Psalm 150,6). Door het lied met deze referentie te openen, wordt de oproep aan ‘mijn ziel’ (‘meine Seele’) in de Nederlandse vertaling verbreed naar ‘alles wat adem heeft’. Den Bestens vertaling benadrukt sterker dan de Duitse tekst dat alles wat leeft Gods lof moet verkondigen, terwijl Psalm 146 en Herrnschmidts lied accentueren dat Gods lof een mensenleven lang en voortdurend moet klinken.
De vijfde/zesde regel ‘Die lijf en ziel geschapen heeft / worde geloofd door al wat leeft’ (‘Der Leib und Seel gegeben hat, / werde gepriesen früh und spat’) wijst op de reden om God te prijzen: Hij is de schepper. De bewoordingen ‘Leib und Seel’ lijken ontleend te zijn aan het lied van Sturm, die op zijn beurt refereert aan Luthers verklaring in diens Grote Catechismus van het eerste artikel van het apostolicum (God ‘hat mir gegeben und erhält mir ohne Unterlass Leib, Seele und Leben…).

Strofe 2

(Psalm 146,3-4)
Vertrouw niet op mensen met macht,
op een sterveling bij wie geen redding is.
Stokt zijn adem, hij keert terug tot de aarde,
op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder.

Dat God de schepper is en mensen slechts vergankelijke schepselen zijn, komt in strofe 2 tot uiting: zelfs vorsten zijn uit aarde geboren (‘vom Weib geboren’) en keren terug tot de aarde (‘kehren um zu ihrem Staub’). Op de dag dat een vorst sterft, komt er ook een einde aan zijn voornemens. Daarom moet een mens zijn vertrouwen en hoop niet stellen op mensen met aanzien, macht en geld, maar op God, vergelijk de slotregel: ‘roepen wij dan de Here aan’ (‘rufe man Gott um Hilfe an’).

Strofe 3

(Psalm 146,5)
Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft,
wie zijn hoop vestigt op de Heer, zijn God,

De derde strofe werkt verder uit dat de mens alleen hulp van Jakobs God moet verwachten. In de psalm wordt hiervoor als reden gegeven dat Hij de schepper is en dus alles in zijn macht heeft, zoals in het vervolg van de psalm wordt uitgewerkt. Gods redding en hulp koppelt Herrnschmidt echter ook aan de verlossing die God in Jezus Christus gegeven heeft. In het bijzonder refereert de dichter aan de bekende woorden uit Romeinen 8,31-39, waar Paulus schrijft dat de liefde van Christus ons staande houdt in tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard. Ieder die de Heer als hulp heeft (‘Wer diesen Herrn zum Beistand hat’ / ‘Wie met de Heer de rade gaat’) en ‘dag aan dag’ (vergelijk couplet 1 regel 3) met Hem leeft, staat Hij bij met ‘raad en daad’ (‘Rat und Tat’ – vergelijk Spreuken 8,14; Jeremia 32,19).
De nieuwtestamentische noties in strofe 3 zijn overigens typerend voor het psalmlied uit de lutherse traditie. Hoewel lutheranen en calvinisten gemeen hebben de psalmen christologisch te duiden, kozen laatstgenoemden ervoor in psalmberijmingen geen nieuwtestamentische elementen in te voegen.

Strofe 4

(Psalm 146,6)
die hemel en aarde heeft gemaakt,
de zee en alles wat daar leeft,

hij die trouw is tot in eeuwigheid,

In de vierde strofe wordt God als schepper genoemd, waaruit zijn macht blijkt. De woorden ‘hij die trouw is tot in eeuwigheid’ luiden in Luthers bijbelvertaling: ‘der Glauben hält ewiglich’. Dat verklaart dat in de oorspronkelijke vijfde regel staat dat God als ‘Herrscher aller Welt’ ook zal Hij zorgen dat ons geloof blijft bestaan.

Strofe 5 en 6

(Psalm 146,7-9a)
… recht doet aan de verdrukten,
brood geeft aan de hongerigen.
De Heer bevrijdt de gevangenen,
de Heer opent de ogen van blinden,
de Heer richt de gebogenen op,
de Heer heeft de rechtvaardigen lief,
de Heer beschermt de vreemdelingen,
wezen en weduwen steunt hij …

Herrnschmidt vat vers 7 van de onberijmde tekst samen met ‘seine Gnad ist mancherlei’ (‘God schenkt genade velerlei’). Als voorbeelden noemt hij de genadegaven uit de psalm: God verschaft recht aan degenen die onrecht lijden, Hij geeft hongerigen te eten, Hij verlost de gevangenen; Hij geeft blinden het licht in de ogen en Hij beschermt vreemdelingen, wezen en weduwen. Ook hier sluit Hernschmidt aan bij wat Luther in zijn Grote Catechismus schrijft bij het eerste geloofsartikel.

Oorspronkelijke strofe 7

(Psalm 146,9b-10)
maar wie kwaad doen, richt hij te gronde.
De Heer is koning tot in eeuwigheid,
je God, Sion, van geslacht op geslacht.
Halleluja!

De onberijmde psalm noemt als weldaad van de Heer dat Hij de goddelozen (of: degenen die kwaad doen) de pas afsnijdt. Als samenvattende conclusie wordt de Heer beschreven als eeuwige koning (dit in tegenstelling tot de vergankelijke vorsten uit couplet 2). Herrnschmidt heeft aan vers 9b en vers 10 een afzonderlijke strofe gewijd, die Den Besten niet vertaald heeft:

Aber der Gottesvergeßnen Tritte
kehrt er mit starker Hand zurück,
daß sie nur machen verkehrte Schritte
und fallen selbst in ihren Strick.
Der Herr ist König ewiglich;
Zion, dein Gott sorgt stets für dich.
Halleluja, Halleluja.

Strofe 7

De laatste strofe is een aan de psalm toegevoegde lofverheffing, waartoe alle mensen worden opgeroepen. Herrnschmidt citeert in dit couplet Psalm 150,6 (‘Alles wat adem heeft, loof de Heer’), waarmee Den Besten zijn versie opende in strofe 1. Na deze oproep volgt een trinitarische doxologie, waarbij Herrnschmidt de nieuwtestamentisch aanspraak ‘kinderen Gods’ (zie bijvoorbeeld Romeinen 8,15-21) gebruikt:

Ihr Kinder Gottes,
lobt und preist
Vater und Sohn und Heilgen Geist!
Halleluja, Halleluja.


Melodie

Herkomst

De melodie, waarvan de componist niet bekend is, werd voor het eerst gepubliceerd in de bundel Christliche Seelenharpf (Ansbach 1664/1665) bij het lied ‘Lobet den Herren aller Herren’ van Leonard Sturm. Mogelijk heeft Sturm haar gecomponeerd, aangezien hij cantor was. Hoe het ook zij, de melodie in de Christliche Seelenharpf luidde:
Zoals gebruikelijk in die tijd werd tegelijk met de melodie een baspartij gecomponeerd en in de liedbundel opgenomen, waarbij cijfers en andere tekens aangeven welke akkoorden de begeleider diende te spelen. Zo’n basso continuo-notatie stond ook in Freylingshausens Neues Geistreiches Gesang-Buch uit 1714, waar we de volgende melodieversie bij de liedtekst van Herrnschmidt aantreffen:
Latere liedbundels uit de achttiende eeuw, en vooral de invloedrijke bundel Harmonischer Lieder-Schatz, oder Allgemeines Evangelisches Choralbuch (Frankfurt am Main, 1738) van Johann Balthasar König, brachten in alle melodieregels wijzigingen aan. Noemenswaard is de wijziging aan het begin van regel 5, waarbij de twee kwartrusten vervielen, en de wijziging in de eerste maat van regel 6, die voortaan met driemaal d’ begon. Daarmee was de grote melodieomvang van een undecime (g tot c”) teruggebracht tot een septieme (d’-c”).
Bij de opname in het Liedboek voor de kerken koos men voor de latere melodieversie. Wel heeft men ten aanzien van het slot van de regels 1/3, 6 en 7 teruggegrepen op de versie uit 1664. Hierdoor wijkt de in Nederland gebruikte melodieversie op dit punt af van die in Duitsland (Evangelisches Gesangbuch 303) gebruikt wordt.

Analyse

De melodie heeft de bekende Bar-vorm. Regel 1/3 moduleert naar de dominant (D groot), terwijl regel 2/4 terugvoert naar de tonica (G groot). Het Abgesang (regels 5-7) begint in de dominanttoonsoort en moduleert in regel 6 terug naar G groot.
Met uitzondering van de kwartsprong waarmee regel 1/3 opent, bestaat de melodie uitsluitend uit secundeschreden en toonherhalingen. De eerste regel bevat meteen de omvang (septiem) van de hele melodie.
Het gebruikte driedelige ritme verraadt invloeden van de gestileerde (Italiaanse) dansmuziek. De melodie is ritmisch gezien namelijk geënt op de balletto, een Italiaanse dans. Vooral de balletti van de Italiaanse componist Giovanni Gastoldi waren in de eerste helft van de zeventiende eeuw populair en hebben invloed gehad op kerkliedmelodieën. Men vergelijke het ritme van Gastoldi’s melodie van Liedboek 675 (‘Geest van hierboven’) met die van Liedboek 146c:
Het slot van regel 6 is verwant aan dat van de regels 1/3, terwijl de afsluiting van regel 7 overeenkomt met die van de regel 2/4.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Magister Cantat o.l.v. Arie Eikelboom; Martine van der Meiden, orgel (strofen 1, 5, 7) (bron: KRO-NCRV)