Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

158a - God zij geloofd uit alle macht


Een eerste kennismaking

De Lofzang van Zacharias (Lucas 1,68-79) is een van de drie cantica uit het begin van het Lucasevangelie. In berijmde vorm hebben deze liederen in de calvinistische eredienst in ons land een vaste plaats gekregen naast de psalmen en worden daarbij vooral als adventsliederen gehoord. De kerkelijke traditie plaats deze liederen als vaste gezangen in ruimer perspectief: in de grote gebedsuren worden zij dagelijks in het koorgebed in kloosters gezongen. De Lofzang van Zacharias, het Benedictus, klinkt zo elke dag in het morgengebed over de gehele wereld: ‘Gezegend zij de dageraad...’
De Lofzang van Zacharias is profetisch van karakter. In de berijming van Willem Barnard wordt dat nog duidelijker herkenbaar: ‘... een stem die Hem de toegang baant: / bereidt Hem alle wegen!’ (strofe 2). Maar ook andere plaatsen in deze lofzang zijn ‘de stem van de profetie’: in strofe 3 lezen we citaten uit Maleachi 3,20 (NBG-vertaling 4,2): de zon der gerechtigheid die stralend zal verschijnen; en Jesaja 9,1: wie leven in de schaduw van de dood zullen een groot licht zien.
De melodie is oorspronkelijk geschreven bij een Duitse bewerking van Psalm 137 uit de lutherse traditie en later ook verbonden met het passielied Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld.

Auteur: Pieter Endedijk


De lofzang van Zacharias

Straatsburg 1525
An Wasserflüssen Babylon

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De eerste publicatie van deze berijming van de Lofzang van Zacharias door Willem Barnard is in twee deeltjes van de driedelige uitgave De adem van het jaar: in het deeltje ‘Paaskring’ (tweede druk 1965, blz. 188) als afsluiting van de paasnachtviering en in het deeltje ‘Kerstkring’ (1962, blz. 48) als lofzang op de plaats van het Gloria in de adventstijd (zie verder bij ‘Liturgische bruikbaarheid’). Vervolgens kreeg het onder meer een plaats in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 60), het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 67), Zingt Jubilate (1977, nr. 106), Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 156), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 276).

Inhoud

De lofzang van Zacharias (Lucas 1,68-79), waarvan dit lied een berijming is, lijkt een compilatie van Bijbelcitaten. ‘De tekst bevat zinspelingen op ‘Mozes’, op ‘David’ en op de profeten. Een van de helderst-herkenbare toespelingen is die op Maleachi 3,20 in Lucas 1,78 [strofe 3, regel 4-5]. Voorts is de verwijzing naar Jesaja 9[,1] onmiskenbaar in 1,79 [strofe 3, regel 8-10]. Maar het geheel is geschreven in een eigenaardige en veelbetekenende ‘tale Kanaäns’, die men bij een berijming niet uit het oog mag verliezen’ (Compendium, k. 261). Dit Bijbels idioom en bijna alle verwijzingen naar schriftplaatsen zien we dan ook in Barnards lied terug.
De oorspronkelijke versie van Zacharias’ lofzang bestaat uit twee zeer lange zinnen, de eerste zin wordt gevormd door de verzen 68-75 in Lucas 1, de tweede door de verzen 76-79. Je zou de twee zinnen als twee coupletten kunnen beschouwen. In het eerste ‘couplet’ zegent Zacharias de Eeuwige, die woord houdt, zijn verbond gedenkt en zijn volk verlost. In het tweede richt Zacharias zich expliciet tot zijn pasgeboren kind, van wie hij grote verwachtingen heeft. Dit kind zal als profeet zijn volk voorbereiden op de komst van de Heer. Licht zal gaan schijnen en vrede zal dagen.
Deze twee ‘coupletten’ heeft Barnard over drie strofen verdeeld. De overgang van het zegenen van de Ene naar het toezingen van de kleine jongen vindt daardoor halverwege de tweede strofe plaats tussen regel 7 en 8 en valt zo niet erg op. Bovendien ontbreekt het woord ‘kind’ of ‘jongen’ in Barnards berijming. De aandacht van de vader voor de rol die zijn kind zal vervullen is in de versie van Barnard hierdoor wat onderbelicht.
Bijzonder duidelijk en krachtig daarentegen is de samenvatting die de slotregels van elk van de drie strofen geven. ‘De drie slotregels, die in de strofe zelf verder geen rijmsteun hebben, springen, naar elkaar verwijzend, uit het geheel met enige nadruk naar voren. Maar ze vormen dan ook gedrieën een soort kort bestek van de gehele lofzang (…): Zo doet hij ons herleven – Bereidt hem alle wegen – Op aarde daalt de vrede!’ (Compendium, k. 262).

Poëtische aspecten

De lofzang van Zacharias, nog eens hertaald door Willem Barnard: ‘God zij geloofd uit alle macht’, is een redelijk traditioneel rijmend, keurig metrisch gezang geworden. De eindregels van de drie strofen rijmen op elkaar, en ook alléén op elkaar, als om de laatste regel, de hang naar de vrede, een extra zet in de rug te geven, die op deze manier het hele lied door wordt voorbereid.
Daarmee zijn we wel door de talige verrassingen heen. En ook de inhoud heeft, voor wie de zang van priester Zacharias kent, weinig opzienbarends. De berijming zit strak op de tekst van Lucas: Barnard volgt voor een keer nauwkeurig de lijn van het canticum, voor elke regel van Zacharias uit de tekst is er een rijmend equivalent in Barnards gezang. Het is alsof Barnard hierin de wel heel behoedzame weg is gegaan.

Liturgische bruikbaarheid

Dit canticum komt, net als het Magnificat (van Maria, Lucas 1,46-55) en het Nunc dimittis (van Simeon, Lucas 2,29-32), uit de beginhoofdstukken van Lucas. Net als die andere twee heeft de lofzang van Zacharias, het Benedictus van Lucas 1,68-79, ingang gevonden in de liturgie van de kerk: in de lauden, het ochtendgebed. Barnard ziet voor het Benedictus ook nog een andere plaats: in de getijden van het jaar, ‘in de tijd van Advent (…), als vervanging van het gloria-zingen in de hoofddienst op de zondag’ (Binnen de tijd: het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum z.j. [1965], 318).
De lauden vormen het eeuwenoude gebed van de kerk in de vroege morgen. Wij prijzen de schepping in de morgen bij het ochtendgloren: ‘Gezegend zij de dageraad / het licht dat weldra schijnen gaat’ (strofe 3, regel 5-6).
Het einde van de tweede strofe is een echte adventstekst: bereid dan voor zijn voeten de weg die Hij zal gaan. Het lied past daardoor eveneens goed op 24 juni, het geboortefeest van Johannes de Doper. Hij is immers de wegbereider bij uitstek.
Ook kan de lofzang van Zacharias na de eucharistieviering in de paasnacht worden gezongen als lof aan het Licht, de zogeheten ‘lauden van Pasen’.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Menno van der Beek en Henk Schoon aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 961-963).


Melodie

Herkomst en verspreiding

In Das dritt theil Straßburger kirchenampt (Straatsburg 1525) verscheen een berijming van Psalm 137 (‘An Wasserflüssen Babylon’) waarvan tekst en melodie afkomstig waren van de Straatsburgse organist Wolfgang Dachstein (1487-1553). Aanvankelijk was het bij lutheranen een populair lied, waaraan onder meer de opname bijdroeg het fameuze gezangboek Geystliche Lieder (Leipzig 1545) dat door Valentin Babst werd uitgegeven. De populariteit wijzigde in de zeventiende eeuw. De melodie van ‘An Wasserflüssen Babylon’ bleef in de lutherse traditie toen bekend via het passielied ‘Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld’ van Paul Gerhardt (1607-1676).
De melodie verscheen in de jaren vijftig van de zestiende eeuw in Nederlandse liedbundels. De vroegst bekende bundel betreft de 25. Psalmen end andere ghesanghen (Emden 1557) van Jan Utenhove (±1516-1566), waar zij de berijming van psalm 103 (‘Myn siele loeft den Heere dyn ‘) vergezelde. De calvinist Jan Fruytiers nam de melodie op in zijn bundel Ecclesiasticus Oft de wijse sproken Jesu des soons Syrach (Antwerpen 1565) bij lied 108 ‘De goede Ezechias vroom’. Behalve een melodienotatie geeft Fruytiers als wijsaanduiding ‘Mijn Siele loof den Heere dyn’.
De melodie werd ook in lutherse gezangboeken opgenomen, zoals in Een Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete David uit 1565, waarin zij niet alleen bij de vertaling van ‘An Wasserflüssen Babylon’ stond, maar ook bij diverse andere liedteksten. In Veelderhande Gheestelicke Liedekens uut den Ouden ende Nieuwen Testamente, die in 1563 te Emden verscheen, werd bij het lied ‘Niet ons, niet ons O Heere goet’ als wijsaanduiding vermeld: ‘des 137. Psalms Am water flete Babylon’.
Kortom, Dachsteins melodie zal in de Nederlanden al enige bekendheid gehad hebben toen Petrus Datheen (±1531-1588) haar in zijn psalmboek uit 1566 voor de berijming van de lofzang van Zacharias gebruikte.
Voor zover bekend is de melodie nooit echt populair geworden, en al helemaal niet wanneer we de wijs op dit punt vergelijken met die van de lofzang van Maria.

Analyse

In meerdere opzichten staat Wolfgang Dachsteins psalm in de traditie van de middeleeuwse Meistersinger en Minnesänger: Dachstein maakte niet alleen de tekst maar ook de melodie, zoals in de middeleeuwen vaak gebruikelijk was. Bovendien heeft het lied de middeleeuwse AAB-vorm (‘Barvorm’) waarbij regel 1 en 2 in regel 3 en 4 herhaald worden (tezamen het Aufgesang) en waarna het Abgesang volgt (regel 6-10).
De melodie, die in de zestiende eeuw de bijnaam melodia suavissima (‘bijzonder liefelijke melodie’) kreeg, staat in de hypolydische modus met finalis f’ en dominant a’. De eerste acht regels spelen zich af in het authentiek-lydische toongebied f’-d” (hexachord molle), terwijl de melodie in de laatste twee regels onder de finalis f’ daalt en daarmee in het plagaal-lydische bereik terechtkomt (hexachord naturale). De wijs heeft de grote omvang van een none (c’ tot d”).
De melodie beweegt zich hoofdzakelijk in secunden. Van de grotere invallen die de melodie kent, geeft vooral de kleine terts kleur aan de melodie. De regels 6, 8 en 10 bevatten een kwartsprong. De meest opvallende sprong horen we in regel 8: d’’-g’.

In de melodie treffen we wendingen aan die typerend zijn voor de (hypo)lydische toonsoort. Een daarvan is de formule sol-la-sol-mi in de regels 1 (3) en 7:
 Ook de wending fa-mi-re-do in de regels 2 (4) en 9 is karakteristiek voor de toonaard:
 Op de regels 2, 4, 7 en 10 na hebben alle melodieregels de volgende ritmische structuur:
Opvallend in de melodie is het gebruik van tweetonige melismen in de regels 2, 4, 8 en 9, en een langer melisme in de slotregel. Mogelijk houdt het melisme in de laatste regel verband met het woord ‘leiden’ waarmee het eerste couplet van Dachsteins psalm eindigde (‘Täglich von ihnen leiden’).

De melodieversie in het Liedboek voor de kerken en in het Liedboek gaat terug op de oorspronkelijke notatie zoals die in Duitse zestiende-eeuwse liedboeken stond. Jan Utenhove voegde na elke regel rusten toe van de lengte van een semibrevis (huidige notatie: halve noot). Ook bracht hij een wijziging aan in regel 7, waarbij de de karakteristieke lydische wending sol-la-sol verloren ging:
In de achtste regel werd de voorlaatste noot gesplitst in twee minima (huidige notatie: kwartnoten):
Deze wijzigingen treffen we ook in Datheens psalmboek (1566) aan. Bovendien elimineerde Datheen alle melismen. In die versie bleef de melodie van Dachstein bekend tot ver in de twintigste eeuw.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Capella Vesperale Eindhoven o.l.v. Esther de Vries; Ruud Huijbregts, orgel (strofen 1, 2) (bron: KRO-NCRV)