Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

165 - Wat moet je met die zilveren schaal


Jakobs bedrog

19e eeuw
Daar was een sneeuwwit vogeltje

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is voor het eerst verschenen in het tweede deel van Aan de hand van Mozes (blz. 85), een uitgave van de Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting uit 1971. Deze verscheen als aflevering 42 van ‘Mededelingen’. Daarna is het lied opgenomen in de bundel Liederen van het begin, in 1983 verschenen bij het boek Genesis (lied 46).

Inhoud

Het lied is geschreven bij een specifieke Bijbeltekst, namelijk Genesis 27,1-40. Dit is een onderdeel uit het verhaal van aartsvader Jakob. Hij is de tweede zoon van Isaak en Rebecca en slechts enkele ogenblikken later geboren dan zijn broer Esau. In dit Bijbelgedeelte wordt beschreven hoe Jakob (aangespoord door zijn moeder Rebecca) toch de zegen van de eerstgeborene (waar zijn broer Esau recht op heeft) weet te krijgen. Dit doet hij door de maaltijd die zijn broer Esau zou koken te bereiden en zich, vermomd als zijn iets oudere broer, bij zijn blinde vader te melden.

De vorm van het lied bestaat uit een spel van vraag en antwoord. Dat krijgt gestalte in een dialoog tussen (denkbeeldige) omstanders (oneven strofen) en Jakob (even strofen). De regels 4 en 6 van elke strofe functioneren als refreinregels. Iedere keer opnieuw klinkt de uitroep: ‘gladde Jakob’.  Dit is op twee manieren uit te leggen: ten eerste verwijst het naar zijn gladde huid, daarnaast ook naar zijn listige gedrag. Zo is het refrein zowel inhoudelijk als functioneel gelaagd. Opvallend is ook dat waar de overige regels woordelijk herhaald worden, de beide refreinregels onderling niet-identiek geformuleerd zijn.   In de zevende strofe volgt er een conclusie: dat dwars door leugen en bedrog God werkzaam kan zijn. Ook voor Jakob.

Deze speelse vorm maakt het lied geschikt om als een mini-toneelstukje uitgevoerd te worden, waarbij groepen elkaar kunnen afwisselen. De werkvorm en de toegankelijke taal, maken het lied heel geschikt om met jonge kinderen te zingen.

Bij de samenstelling van Liederen van het begin gaf het woord ‘foppen’ aanleiding tot discussie. Dit woord was in de tijd van ontstaan van het lied heel gebruikelijk, maar zou zangers op het verkeerde been kunnen zetten. De betekenis van het woord doet vooral kinderen denken aan een goeiige manier om anderen voor de gek te houden, terwijl de daad van Jakob en Rebecca erg doortrapt is. Omdat de redactie van Liederen van het begin echter onder de indruk was van de speelse opzet en de overige tekstuele vondsten in het lied, heeft zij het lied toch opgenomen in de bundel.

Liturgische toepassing

Doordat het lied het verhaal van Jakob heel beeldend bezingt, is het goed toe te passen in kindervieringen of catechese als dit verhaal wordt behandeld. Daarnaast is het door de toegankelijke melodie ook zeer geschikt om in de thuissituatie te zingen. Doordat de taal zeer eenvoudig is en de tekst vaak herhaald wordt, kunnen jonge kinderen dit lied al snel meezingen, maar de taal is rijk genoeg om ook voor oudere kinderen aansprekend te zijn.

Auteur: Irma Pijpers-Hoogendoorn


Melodie

De dichter Jan Wit schreef verschillende liederen op melodieën van volksliedjes, meestal Nederlandse, soms een melodie uit Duitsland of Engeland. Liedboek 165 is daar een goed voorbeeld van: de tekst is geschreven op de melodie van het volkslied ‘Daar was een sneeuwwit vogeltje’. In het Liedboek is nog een lied in dit genre te vinden: ‘Het koninkrijk is voor een kind’ (782) schreef Wit op de melodie van het volkslied: ’Heer Jezus heeft een hofken daar’.

Over de oorsprong en dus de ouderdom van ‘Daar was een sneeuwwit vogeltje’ is niet veel met zekerheid te zeggen. Volksliederen werden lange tijd uitsluitend mondeling overgeleverd en zo ontstonden ook diverse varianten van hetzelfde lied. In de negentiende eeuw, de tijd van de romantiek, kwam het nationalisme als politieke ideologie tot ontwikkeling. Daardoor groeide er belangstelling voor culturele volksuitingen, dus ook voor het volkslied en werden deze liederen genoteerd. Er zijn zestiende-eeuwse bronnen voor de tekst. Mogelijk heeft de melodie ook haar wortels in die eeuw.

De eerste uitgave met dit lied is Oude Vlaemsche liederen van Jan Frans Willems (1793-1846, Gent 1848, blz. 233):
Het lied draagt de titel ‘De minnebode’. De tekst verhaalt over een vogeltje – in de tweede strofe blijkt het een nachtegaal te zijn – dat boodschapper is tussen een man en een vrouw. Sinds de antieke tijd is de vogel bekend als bode van liefdesboodschappen.

Een andere bekende verzamelaar van volksliederen is Edmond de Coussemaker (1805-1876). In zijn Chants populaires des Flamands de France (Gent 1856, blz. 166) vinden we dit lied met dezelfde titel:
In de melodienotatie zien we enkele verschillen: de opmaat bij Willems is e’-a’ en bij De Coussemaker c”-b’-a’. Bij laatstgenoemde is de g’ niet verhoogd tot gis’ en is het ritme in de overgang van regel 1 naar regel 2 (zo ook van regel 3 naar regel 4) anders: daar gaat de beweging in achtste noten door.

De melodieversie zoals die in het Liedboek is genoteerd is in de tweede helft van de twintigste eeuw algemeen bekend. Deze komt overeen met Willems, maar dan zonder de verhoogde g’. Ook de voorhouding aan het slot van regel 3 en regel 5 (a’-gis’ respectievelijk a’-g’) is vereenvoudigd tot alleen de gis’ respectievelijk g’. Deze versie is conform Nederlands volkslied (17e druk, 1971, blz. 194-195). De negentiende druk van deze uitgave (1977, blz. 214-215) heeft de notatie van De Coussemaker overgenomen.

Als vroegste bron voor de melodie kan een melodie uit Oude en nieuwe Hollantse Boeren Lietjes en Contredansen, deel 10 (1713, blz. 11, nr. 739) worden gezien. Daar wordt als tekstaanduiding genoteerd: ‘Het eerste jaar een dogtertie’. Volgens ‘Nederlandse liederenbank’, de website van het Meertens Instituut, een variant van ‘Daar was een sneeuwwit vogeltje’ (klik hier):
Het eerste deel van deze melodie komt overeen met het latere lied, maar het tweede deel niet. Ook de melodiestructuur is anders.

De teksten van het oorspronkelijke volkslied en het lied van Jan Wit zijn gebaseerd op dialogen. In de melodie treedt daarom herhaling op. De melodievorm is a-a-b-c-b-d. De verschillende rollen zijn in de opeenvolgende strofen te herkennen. De herhaling binnen de strofen suggereert de afwisseling van voorzang en nazang.

Johannes Brahms (1833-1897) heeft dat laatste op een fraaie manier gestalte gegeven in zijn bewerking voor voorzang, koor en piano (‘Es saß ein schneeweiß Vögelein’, WoO 33, nr. 45, klik hier, blz. 165). De variatie tussen de strofenparen krijgt gestalte in de pianopartij (om te beluisteren: klik hier. Een Duitse vertaling van de Vlaamse tekst was al sinds het midden van de negentiende eeuw bekend.

Auteur: Pieter Endedijk