Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

170 - Samuël, Samuël, lig je te dromen


Een eerste kennismaking

Een kinderlied bij het verhaal over de roeping van Samuël (1 Samuël 3,1-10). De dichter Wonno Bleij schildert een sfeer waarin het kind ligt te slapen, moe van het vele werk dat in de tempel gedaan is. De tekst doet ook recht aan wat eerder over Samuël werd gezegd: ‘Hij was zeer geliefd, zowel bij de Heer als bij de mensen’ (1 Samuël 2,26).
De redactie van het Liedboek heeft een nieuwe melodie laten schrijven door Toon Hagen. Bij het zingen moet het tempo niet te hoog liggen, alleen dan zijn het ritme en de kwartsprongen goed uit te voeren. De componist gaf aan de melodie het karakter van een siciliano, een oude dans in een rustige 6/8-maat met een niet scherp, maar mild ritme. De woorden ‘dromen’ en ‘slapen’ zijn dan kernwoorden voor een goede manier van zingen, waarbij het lied de sfeer krijgt van een wiegelied.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is eerder verschenen in het zevende deel van Zingend Geloven (2000, nr. 50), daar met een melodie van Marijke Bleij-Pel. Daarnaast is het ook opgenomen in de bundel met de verzamelde liederen van Wonno Bleij Ook in het vuur is Hij nabij (2011, nr. 40). Het lied werd geschreven ten behoeve van de radiokinderdiensten van de IKOR die in de jaren zeventig en tachtig gehouden werden.
Bij opname in het Liedboek is de laatste regel van strofe 3 gewijzigd om deze beter op de melodie te laten passen. In Zingend Geloven 7 luidde deze zin: ‘zeg dan: Spreek, Heer, want uw knecht Samël hoort’.

Inhoud

Het lied bezingt de roeping van de kleine Samuël, die in de tempel woont en werkt. Daar is hij door zijn moeder Hanna heen gebracht omdat ze haar belofte wilde nakomen. Haar gebed om het krijgen van een kind was verhoord en als dank wilde ze het jongetje zijn hele leven in dienst van de HEER stellen (1 Samuël 1,22.28). Het lied begint bij het begin van het verhaal van Samuël. Er is een doorbraak in de tijd gaande: er was geen recht meer op aarde, er klonken zelden woorden van de Heer en er braken geen visioenen door. Eli’s ogen zijn dof geworden, waardoor hij niet kon zien en de Godslamp was bijna uitgedoofd (1 Samuël 3,1-2). In dit lied roept God de kleine Samuël.

In het eerste couplet ontmoeten we Samuël die in de nacht dat hij geroepen wordt ligt te slapen in de tempel. De zingende gemeente vraagt hem of hij ligt te dromen, wellicht is dat ook wel wat hij zelf dacht toen hij wakker werd door Gods stem (waarvan hij opdat moment nog denkt dat de stem van de priester Eli is).

In het tweede couplet wordt Samuël opnieuw gevraagd of hij ligt te slapen, moe van de bezigheden die hij die dag heeft gedaan. Erbij wordt verteld dat het stil is in het land. Dit zou kunnen wijzen op de opmerking in 1 Samuël 3,1, waar duidelijk wordt gezegd dat er zelden woorden van de Heer worden gehoord. Samuël wordt voorbereid dat hij straks geroepen zal worden.

In het derde couplet wordt Samuël gezegd dat hij ligt te dromen. De verwijzing naar de lampen die uit zijn, zou kunnen verwijzen naar het feit dat er nauwelijks visioenen gezien werden in het land en het gegeven dat de Godslamp bijna uit was. Juist op dat moment besluit God zijn stem te laten horen. Het lied is geen hervertelling van de tekst, maar beschrijft  vooral het leven dat Samuël leidt in de tempel (zoals beschreven in 1 Samuël 3). De drukte in de tempel houdt hem bezig en al zingend krijgen we een indruk hoe het leven in de tempel eruitgezien zou kunnen hebben: het komen en gaan van pelgrims, het vegen en boenen, het openen en sluiten van deuren, het hoeden van de schapen. Het zijn dingen die iedereen levendig voor zich kan zien. Uit de opsomming blijkt hoe goed Samuël dat gedaan heeft en dat hij geliefd was in de ogen van mensen en God (een verwijzing naar 1 Samuël 2,26). Nu mag hij slapen en uitrusten.

De dichter heeft op deze manier rond het verhaal van de roeping van Samuël een mooie, vrije vertelling gemaakt, waarbij hij zijn fantasie de vrije loop heeft gegeven. Al zingend ontvouwt zich een schilderij voor ogen, waar je het leven van alledag in de tempel aan je voorbij ziet gaan. Tussen de regels door zie je stapje voor stapje de gebeurtenis van de roeping voorbereid worden in de zinnen: ‘Slaap dan gerust, want het werk is gedaan’ (couplet 1), ‘zo stil voor Gods stem, die je straks roepen zal’ (couplet 2). Het lied bevat gelaagde taal, waardoor kinderen al zingend het lied zich kunnen toe-eigenen en waarbij zij iedere keer weer iets nieuws in het lied kunnen ontdekken.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is geschreven voor jonge kinderen en valt dus goed te zingen in (gezins)vieringen waar de roeping van Samuël centraal staat. Daarnaast kan het gezongen worden op de derde zondag van Epifanie in het jaar B, aangezien dit verhaal dan op het Gemeenschappelijk Leesrooster staat.  Ook kan het lied goed ingezet worden tijdens de catechese.

Auteur: Irma Pijpers-Hoogendoorn


Melodie

In Zingend Geloven 7 is dit lied te vinden met een melodie van Marijke Bleij-Pel. De liedboekredactie wilde liever een speelsere melodie die ook beter te onthouden is. Toon Hagen werd gevraagd een nieuwe melodie te schrijven.
Hij koos voor een melodie met het karakter van een siciliano, een oude dans in een rustige 6/8-maat, die vaak voor slaapliedjes wordt toegepast. Ze heeft een karakteristiek gepunteerd ritme:
Een ander karakteristiek element in deze melodie is de kwartsprong. Dit interval overheerst in de eerste en tweede regel. De kwartsprong komt in ook de derde en zesde regel voor (zie de rode boogjes):
Een contrast met het gepunteerde ritme met kwartsprongen vormt vanaf regel 3 het gepunteerde ritme in secunden (blauwe boogjes). Een variant hierop zijn de twee secunden binnen drie achtsten, maar dan niet gepunteerd (groene boogjes).
Melodisch gezien behoren twee regels bij elkaar. De tweede regel begint met dezelfde motieven als de eerste, maar een secunde lager. Binnen de toonsoort a-aeolisch beweegt het eerste regelpaar met grote golven van de tonica (a’) naar de dominant (e’) aan het einde van regel 2. In het tweede regelpaar golft de melodie vanaf die dominant naar de b’ aan het einde van regel 4. In een sequensmatige beweging gaat het derde regelpaar van de wisselnoot boven die b’ terug naar de grondtoon aan het slot van regel 6, om in die regel nog twee keer het karakteristieke siciliano-ritme en kwartensprongen te laten horen.

Bij het zingen zijn bij een rustig tempo het ritme en de kwartsprongen goed uit te voeren. Het gepunteerde ritme moet niet scherp, maar mild klinken. De woorden ‘dromen’ en ‘slapen’ zijn dan kernwoorden voor een goede manier van zingen, waarbij het lied de sfeer krijgt van een wiegelied. Tempo: MM = 120 voor de achtste noot.

Auteur: Pieter Endedijk