Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

178 - Wie wil uit zijn hokje komen



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Wonno Bleij (1937-2011) heeft zich zijn leven lang ingezet voor het kerklied. Daarbij hadden kinderen zijn bijzondere aandacht. Vele jaren verzorgde hij in Amstelveen kinderdiensten die door het IKOR (later de IKON) werden uitgezonden. De kinderliederen die hij schreef, waren bestemd voor de gehele gemeente: kindvriendelijk, niet kinderachtig.
Bleij schreef dit lied over Jona als een veelluik, niet alleen in tekstuele zin, ook visueel: de verschillende panelen – elk paneel is steeds drie strofen – behoorden toentertijd bij vier schilderingen of collages die het verhaal van Jona voor kinderen verbeeldden.
Het lied werd in zijn oorspronkelijke vorm gepubliceerd in de uitgave van het NCRV-project Lied van de week (uitzenddatum 21 april 1987), en kreeg daarna een plaats in Zingend Geloven 3 (1988, nr. 67), ook in het zevende deeltje van deze reeks, dat in het geheel gewijd was aan kinderliederen (2000, nr. 61) en in de postuum verschenen verzamelde liederen van Wonno Bleij In het vuur is Hij nabij. Bijbelse liederen voor kinderen en grote mensen (2011, nr. 54). Met het oog op deze uitgave had Wonno Bleij in de laatste jaren van zijn leven al zijn liederen nog eens tegen het licht gehouden en bij een aantal in samenspraak met Pieter Endedijk de nodige aanpassingen gemaakt. Zo heeft hij in die fase ook dit lied herzien, waarbij hij onder andere een vijfde paneel (de strofen 13, 14 en 15) toevoegde. Helaas zijn de wijzigingen en aanvullingen in In het vuur is Hij nabij onopgemerkt gebleven.
De herziene versie is in het Liedboek opgenomen.

Oorspronkelijk schreef Wonno Bleij zijn tekst op de melodie van ‘Door de nacht van strijd en zorgen’ (Liedboek 801), maar deze tekst-melodie-combinatie bleek niet te bevallen. Daarom vroeg hij Willem Vogel een nieuwe melodie te schrijven.

De verschillen tussen de oorspronkelijke en de herziene tekstversie (wijzigingen cursief):

Zingend Geloven 3-67 en 7-61

Liedboek 178

1 Wie wil uit zijn hokje komen
op het klinken van Gods stem?
Wie wil van de goedheid dromen
en de vriend'lijkheid van Hem?

2 Jona, jij bent aangewezen
om een man van God te zijn,
om het kwaad de les te lezen
in de stad van schone schijn.

3 Jona, wil je dienaar wezen
van het goddelijke woord?
Jona, kies je angst en vrezen?
Gooi jij alles overboord?

4 Schepen varen op de golven,
tussen wind en water door;
soms wordt daar hun graf gedolven,
gaan zij ongezien teloor.

5 En als schepen mensen dragen,
zoekend naar het vasteland,
koersen zij naar 't welbehagen
van Gods goede vaste hand.

6 Jona, wil je Noach heten,
in de ark van ’t goddlijk woord?
Wil je van geen naam meer weten?
Ga je liever overboord?

7 Vissen zwemmen in de diepte
van de grondeloze zee.
Niemand was er die hen riep en
slechts de dood zwemt met hen mee.

8 Tot Gods woorden zullen klinken
die tot op de bodem gaan
en de vissen hen die zinken
in de reddingsboeien slaan.

9 Jona, wil je alles missen,
vluchten naar dit doden-oord?
En een prooi zijn voor de vissen?
Is met jou niets overboord?













10 Bomen groeien uit de aarde
naar de hoge hemel toe.
Bladerdak-  en vruchtendragend
worden zij hun last niet moe.

11 Bomen kunnen mensen geven
wetenschap van goed en kwaad.
't Is in aards en hemels leven
waar de boom in 't midden staat.

12 Jona, wil je rustig wonen
in de schaduw van Gods woord?
Wil je God niet dankbaar lonen
dat Hij 't aardse klagen hoort?

1 Wie wil uit zijn hokje komen
op het roepen van Gods stem?
Wie wil van zijn goedheid dromen
en de vriendelijkheid van Hem?

2 Jona, jij bent aangewezen
om profeet van God te zijn
en het kwaad de les te lezen
in de stad van schone schijn.

3 Jona, wil jij dienaar wezen
van het goddelijke woord?
Of blijf jij vol angst en vrees en
gooi jij alles overboord?

4 Schepen varen op de golven
tussen wind en water door.
Soms wordt daar hun graf gedolven,
gaan zij aan de zee teloor.

5 Als de schepelingen bang zijn
voor de branding of het strand
zal God zelf de steven wenden
met een vaste stuurmanshand.

6 Jona, wil je Noach heten
in de ark van ’t goddelijk woord?
Wil je van die naam niet weten?
Ga je liever overboord?

7 Vissen wonen in de diepte
van de grondeloze zee.
Niemand is er die hen roept,
alleen de dood zwemt met hen mee.

8 Tot Gods woorden zullen klinken,
die tot op de bodem gaan.
Daar roept God de grote vis
die Gods vraag niet kan weerstaan.

9 Jona, wil je alles missen
in dat donkere dodenoord,
en een prooi zijn van de vissen:
heel je leven overboord?

10 Jona, ben je ontevreden,
ben je niet op je gemak?
Heb je Gods taak weer vermeden
onder ’t koele bladerdak?

11 Bomen kunnen mensen leren
onderscheid van goed en kwaad,
en het is de wil des Heren
dat die boom in ’t midden staat.

12 Jona wil je rustig wonen
in de schaduw van Gods woord?
Zou God je dan niet belonen
als je naar zijn roepen hoort?

13 Jona luisterde naar God en
ging op weg naar Ninevé,
naar de stad van zoveel mensen
en nog bovendien veel vee.

14 Zo kwam Jona uit het donker,
ging voortvarend aan de slag.
Hij ging wonder boven wonder
als een zeeman overstag.

15 Zo ging Jona toch gehoorzaam
naar het grote Ninevé
en hij bracht uit zijn vooronder
woorden van Gods goedheid mee.

Vorm en taalgebruik

De vierregelige strofen kennen een trocheïsche versvoet en het rijmschema a-B-a-B. In een aantal strofen rijmen de eerste en derde regel niet op elkaar (5, 7, 8, 13, 15). In aansluiting bij de inhoud van het verhaal over Jona koos Wonno Bleij voor nautisch taalgebruik, niet alleen als dat in relatie tot het verhaal passend was, maar ook elders in overdrachtelijke zin, zoals ‘gooi jij alles overboord’ (strofe 3, regel 4), ‘voortvarend’ (strofe 14, regel 2), ‘als een zeeman overstag’ (strofe 14, regel 4) en ‘vooronder’ (strofe 15, regel 3).

Inhoud

Al meteen wordt duidelijk dat Wonno Bleij in zijn lied het verhaal over Jona niet navertelt. Elk van de panelen richt zich op symbolische elementen in het verhaal: de stad (strofe 1, 2, 3), het schip (strofe 4, 5, 6), de vis (strofe 7, 8, 9), de boom (strofe 10, 11, 12) en nogmaals de stad (strofe 13, 14, 15). Het lied heeft duidelijk een communicatieve structuur: er zijn gedeelten die een verteller veronderstellen (strofen 1, 4, 5, 7, 8, 13-15) en gedeelten die de gemeente meestal vragenderwijs richt tot Jona (strofe 2, 3, 6, 9, 10, 12). Zo wordt de gemeente als ‘acteur’ direct betrokken in het verhaal (zie verder de paragraaf ‘Liturgische bruikbaarheid').

Bij Jona met zijn stad – strofe 1, 2 en 3

Het eerste deel van het lied richt zich op de roeping van Jona. De eerste strofe is een meer algemene oproep: ‘Wie wil uit zijn hokje komen…?’ Wie wil zijn of haar beschermende vertrouwdheid loslaten om niet alleen over Gods goedheid en vriendelijkheid te spreken (strofe 1, regel 3-4), maar ook ‘het kwaad de les te lezen’? (strofe 2, regel 3). De stad is hier symbool van goddeloosheid (vergelijk Sodom en Gomorra, Genesis 18–19). God roept Jona om naar Nineve te gaan, ‘de stad van schone schijn’ (strofe 2, regel 4), ‘om haar aan te klagen, want Ik heb gezien hoe haar inwoners zich misdragen’ (Jona 1,2). Of ontwijkt Jona zijn roeping (strofe 3, regel 3-4)?
In de derde strofe gebruikt de dichter de woorden ‘dienaar … van het goddelijk woord’ (regel 1-2), een term waarmee in het Nederlandse protestantisme ook predikanten worden aangeduid: verbi divini minister, afgekort met VDM.

Bij het schip waarmee Jona verdween – strofe 4, 5 en 6

Jona geeft geen gehoor aan zijn roeping en vlucht weg. Met een schip gaat hij van Jafo naar Tarsis (Jona 1,3). Het schip wordt getroffen door een storm, Jona wordt in zee geworpen en de zee bedaart. De zee is in de Bijbel beeld van dood en ondergang (zie strofe 4, regel  3-4), maar tegelijkertijd is het water ook redding voor mensen. Vergelijk het verhaal over de uittocht: het volk Israël wordt gered door het water van de Rietzee, maar de farao en zijn leger gaan daarin ten onder (Exodus 13,17-14,31). Strofe 5 gaat over de bange schepelingen in het verhaal van Jona (Jona 1,5) en roept het beeld op van het verhaal over de storm op het meer (Marcus 4,35-41, par.).
In strofe 6 wordt een relatie gelegd met het verhaal van Noach en zijn ark: wil Jona als Noach zijn (regel 1 en 3)? ‘Wil je van die naam niet weten?’ (regel 3). Gaat Jona onder in het water of wordt hij gered. Noach werd in zijn ark behouden omdat hij trouw was aan het woord van God (Genesis 6,9). In de latere christelijke traditie wordt het beeld van het schip als ark van het goddelijk woord (regel 2) ook op kerk toegepast.

Bij de vis waarin Jona verdween – strofe 7, 8 en 9

Jona wordt opgeslokt door een vis en in de diepte van de zee bidt hij zijn psalm (Jona 2,3-10). Dan wordt hij door de vis op het land uitgespuwd.
Het beeld van de zee als dodenoord klinkt ook mee in deze serie strofen (zie strofe 9, regel 2). Vissen kunnen daar wel leven. Die ‘wonen in de diepte’ (strofe 7, regel 1) en als ze niet geroepen worden, ‘zwemt de dood met hen mee’ (strofe 7, regel 4). Strofe 7 spreekt over ‘de grondeloze zee’ (regel 2). Een aardige taalvondst van de dichter is dat Gods woorden in die grondeloze zee ‘tot op de bodem gaan’ (strofe 8, regel 2). De grote vis is de redder in het doodswater (strofe 8, regel 3-4). Jona wordt voor een keuze gesteld: gered worden door de grote vis of een ‘prooi zijn van de vissen’ (strofe 9, regel 3), dus in het water ten onder gaan.

Bij de boom waaronder Jona zat – strofe 10, 11 en 12

Jona wordt opnieuw geroepen om naar Nineve te gaan. Nu geeft hij daar wel gehoor aan. Als Jona het woord van God tot de stad richt, bekeren de inwoners zich en de stad wordt gespaard (Jona 3). Dat bevalt Jona niet. Jona wil zien hoe de stad ten onder gaat. God doet een boom opschieten waaronder Jona kan zitten om zijn ergernis te laten verdwijnen (Jona 4,6).
In zijn lied draait Wonno Bleij de volgorde om. In de strofen 10, 11 en 12 komt de boom ter sprake, in de laatste drie strofen, die de dichter later toevoegde, wordt verhaald over de tweede keer dat Jona naar de grote stad gaat. Hoe de chronologie van het Bijbelverhaal moet worden geduid is omstreden: de episode met de boom wordt ook wel opgevat als een flash-back.
Jona zit ‘ontevreden, / … niet op zijn gemak’ onder de boom (strofe 10, regel 1-2). De volgende regels van de tiende strofe doen vermoeden dat Jona de opdracht om naar Nineve te gaan vermijdt. Begrijpt hij zijn opdracht niet? Daar is in het verhaal geen sprake van (Jona 3,3).
De boom krijgt in het lied een symbolische betekenis: ‘Bomen kunnen mensen leren / onderscheid van goed en kwaad’ (strofe 11, regel 1-2). Hier wordt een relatie gelegd met de boom in het paradijs, die in het midden van de tuin staat (Genesis 3,3; zie strofe 11, regel 4), aangeduid als de boom van kennis van goed en kwaad (Genesis 3,5). De boom in het midden is ook een verwijzing naar Openbaring 22,2.
In strofe 12 wordt Jona duidelijk gemaakt: Gods roepstem verstaan is leven in de schaduw van Gods woord. Dat is ook zijn weg gaan. De boom die eerst schaduw brengt, verzengt de volgende dag (Jona 4,7).

Bij de stad waarin Jona werkte – strofe 13, 14 en 15

De laatste drie strofen zijn een fraaie afronding van het verhaal. Deze drie strofen vormen een tegenover van de eerste drie strofen: Jona gaat toch naar de stad, ‘waar honderdtwintigduizend mensen wonen’ (Jona 4,11; zie strofe 13, regel 3) ‘en nog bovendien veel vee’ (strofe 13, regel 4; vergelijk Jona 3,7). Daar is hij ‘dienaar van het goddelijk woord’ (vergelijk strofe 3, regel 1-2) door ‘woorden van Gods goedheid mee te brengen’ (strofe 15, regel 3-4).
In strofe 14 wordt met de eerste regel – ‘Zo kwam Jona uit het donker’ – een verwijzing gegeven naar de redding uit ‘dat donkere dodenoord’ (strofe 9, regel 2). Met nautische woorden wordt de bekering van Jona verwoord: hij ‘ging voortvarend aan de slag’ en ‘als een zeeman overstag’ (strofe 14, regel 2 en 4). Hij heeft weet van de ‘woorden van Gods goedheid’ (strofe 15, regel 4), die hij ter beschikking heeft: hij neemt ze ‘uit zijn vooronder’ mee (strofe 15, regel 3).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied biedt vele mogelijkheden om toe passen. Allereerst natuurlijk om te zingen als het boek Jona in de kerk aan de orde is. Om het lied te begrijpen moet het verhaal wel bekend zijn. Zoals bij het ontstaan, biedt het lied mogelijkheden om het te combineren met creatieve vormen, zoals beeldende kunst of drama. Bij het zingen kan het spelelement worden vergroot door de strofen die zich direct tot Jona richten (2, 3, 6, 9, 10, 12) door een solostem te laten zingen. Ook is het mogelijk met behulp van de verschillende zettingen in de koor- en begeleidingsuitgave bij het Liedboek de nodige afwisseling te brengen: eenstemmig met begeleiding voor elke eerste strofe, driestemmig (kinder- of vrouwenkoor of gemengd koor) voor elke tweede strofe en bij elke derde strofe eenstemmig met begeleiding en een tegenstem door kinder- en/of vrouwenstenmmen.

Auteur: Pieter Endedijk


Melodie

De melodie die Willem Vogel maakte bij ‘Wie wil uit zijn hokje komen’ heeft onmiskenbaar ballade-achtige trekken; het is een wijs met een verhalend karakter, passend bij de aard van de tekst. De voortgaande beweging in kwartnoten en de herhaalde melodieregel dragen daartoe bij. De vierregelige melodie heeft als structuur A-B-A-B’, waarbij B’ de vrijwel letterlijke omkering is van B. Gebroken drieklanken vormen het frame van deze wijs. In elke regel vullen secundeschreden deze uit akkoorden gebouwde melodie aan. Tot en met de  derde regel lijkt het alsof we hier te maken hebben met een pentatonische melodie – hetgeen goed past bij een onbevangen kinderlied – maar in de laatste regel maken de bes’ en de e’ de toonladder van F-majeur compleet. Ritmisch een vreemde eend in de bijt is het ‘achtstenhuppeltje’ vlak voor het slot. Deze toevoeging getuigt echter van de goede smaak van de componist; het behoedt de melodie voor een al te obligate en voorspelbare afsluiting.

De begeleiding van Willem Vogel valt op door de consequent doorgevoerde beweging in halve noten én door de trapsgewijs dalende baslijn. Door deze basis krijgt de meerstemmigheid iets van een perpetuum mobile, de altijd voortdurende beweging. De verschillende baspartijen in de melodisch gelijke eerste en derde regel voorkomen overigens dat de saaiheid in het vijftien strofen tellende lied toeslaat. Bij deze begeleiding hoort ook een bovenstem – te zingen in elke derde strofe, de strofen waarin Jona steeds indringend bevraagd wordt. Deze bovenstem is de stem die Jona voortdurend bij zijn naam roept. Dit roepen gebeurt ook hier – en sinds de grondlegging van de wereld – met dalende tertsen. Deze bovenstem is te vinden in de kooruitgave en is bestemd voor kinderstemmen.

Ondergetekende voegde ten behoeve van het Liedboek een driestemmige koorzetting toe, die niet van origine bij het lied hoort, maar wel de afwisseling ten goede komt. De zetting is uit te voeren door kinder- (of vrouwen-)koor óf gemengd koor (sopraan-alt-mannenstem).

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Kindercantorij Domkerk Utrecht o.l.v. Catrien Posthumus Meyjes; Natasja van der Hout, solozang; Toon Hagen, orgel (strofen 1 t/m 9; eerdere tekstversie van het lied)Â