Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

179 - Meisje sta op, want je slaapt niet meer


René van Loenen
Marijke Bleij-Pel

Tekst

Deze toelichting is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 7’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.  

De eerste inspiratie voor dit lied kwam via de Engelse zanger Ralph McTell (‘Girl on a bicycle’), die op zijn beurt via Herman van Veen hier bekend werd. Het meisje op de fiets is getransformeerd tot het dochtertje van Jaïrus, en dat is niet zo vreemd als het lijkt. Veel geestelijke liederen gaan terug op een profaan voorbeeld!

De basisregel van dit lied – de eerste regel van iedere strofe – is ontstaan naar aanleiding van de uitspraak van Jezus in het verhaal: ‘Ga naar huis, het meisje is immers niet gestorven, ze slaapt.’ (Matteüs 9,24). In vers 25 staat dan dat Jezus haar hand vatte; daarop ontwaakte het meisje. De dichter begint iedere strofe met: ‘Meisje, sta op, want je slaapt niet meer’.

De dood van het meisje wordt in het lied ook gekoppeld aan  de droom, aan het onbewuste en onderbewuste sluimerende leven. Uit deze droom, uit deze slaap wordt het meisje tot het bewuste leven teruggeroepen: ‘een hand neemt je mee in het leven’(strofe 1), ‘een stem riep je weg uit je dromen’ (strofe 2), want: ‘veel meer dan een droom is het leven’(strofe 3).

In de zesde regel van strofe 1 staat het woord ‘zonvloed’, en dat bepaald geen druk- of zetfout. Het is precies het tegenovergestelde van de zondvloed uit het verhaal van de ark van Noach. Zondvloed wil zeggen: oordeel. Zonvloed betekent: overvloed van licht, van levenslicht. Geen oordeel dus, maar treurende mensen, fluitspelers die treurmuziek rondstrooien als bloemen (strofe 1).

De zeven regels per strofe hebben maar enkele rijm-steunpunten in het eerste gedeelte (A-b-A-b), de laatste drie regels hebben geen rijm nodig en dat werkt verrassend en speels. Want ernstig-speels is dit lied, enerzijds een ‘protestsong’ tegen de dood en anderzijds een credo,

Een lofzang op het goede, aardse leven.


Melodie

De componiste merkt op: ‘Een tere tekst met een melodie, die wat mij betreft wat ingetogen gezongen mag worden, bijna op de ‘tenen lopend’. In de eerste vier regels is de melodie nog bij het meisje in haar ‘tweeduuster’, haar overgang tussen droom en leven; bij de overmatige kwart in de vierde regel kondigt zich de overgang naar de laatste drie regels al aan. Deze laatste regels hebben zowel wat tekst als wat melodie betreft een refreinfunctie. In dit ‘refrein’ onderstreept de melodiegang – met name de septime-sprong – eerst het uitstrooien van de kleurige bloemen, dan het stralende licht en de spelende wind. In het laatste couplet is het de juichkreet dat ze niet meer droomt, maar leeft! Hier mag de melodie best voluit klinken; alles is immers weer goed!

De e-klein toonsoort heeft een bijna weemoedige klank, waar we in het refrein telkens ‘bovenuit’ mogen zingen.’

Aan het bovenstaande voegen we alleen nog toe, dat de gekozen 6/4-maatsoort sterk bijdraagt aan de sfeer van het lied. Ook de begeleiding van Marijke Bleij volgt de lichte toets van tekst en melodie. Ze schuwt, als dat zo uitkomt, het overmatige (secunde) interval niet. In de laatste regels – met de septime-sprong – fungeert (op het orgelpunt op b) in de harmonie eigenlijk een kwart-sext akkoord. Dit roept een ‘vlinders-in-de-buik’-gevoel op, voor zover de tekst dat al niet deed…