Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

188 - Bij de Jakobsbron


Ria Borkent
Willem Vogel

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied is door Ria Borkent geschreven na een verzoek van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied (ISK), die graag een lied bij Johannes 4 wilde. Het is eerder opgenomen in Zing met de hemelboden (2003, nr. 32) en in het Gereformeerd Kerkboek (2006, gezang 56).

Thematiek

Het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw uit Johannes 4 vormt de achtergrond van dit lied. In het eerste couplet beschrijft de vrouw haar verwondering dat Jezus, als man, als Jood, water vraagt aan haar; Joden en Samaritanen gaan niet om met elkaar. Bovendien speelt het zich af op het ‘middaguur der schaamte’. De bron of waterput is in de bijbelse symboliek vaak de plaats waar mannen vrouwen ontmoeten, soms op zoek naar een bruid (Genesis 24,11; 29,9; Exodus 2,16), maar wellicht ook voor minder eerbaar vertier: vandaar het ‘middaguur der schaamte’. Water halen doe je niet op het heetst van de dag, tenzij je andere mensen wilt mijden, waar deze vrouw blijkbaar reden voor had (Johannes 4,18).

Jezus geeft als antwoord in het tweede couplet dat Hij levend water heeft. Dit zal, in couplet 3, als een springfontein in haar zijn, de vervulling van haar verlangen. Zij wordt omschreven als een ‘holle kruik’, haar leven is leeg, ‘van leegte vol’. Zij moet breken, om te ontvangen. ‘Slechts in scherven vangen wij het levende water op’, zegt Ria Borkent hierover in een toelichting aan de redactie van dit compendium. Alleen wie met de zonde breekt, die wordt geheeld. Prediker 12,6 heeft het ook over de kruik die breekt bij de bron, als symbool van het levenseinde: het water van het leven kan niet meer bereikt worden. De vrouw – de mens – als kruik herinnert in de verte aan 1 Petrus 3,7 over de vrouw als brozer, breekbaar aardewerk.

In het vierde couplet geeft de vrouw zich over en bidt zij tot Christus, die meer is dan Jakob (Johannes 4,12): ‘laat uw zegeningen stromen’ en ‘laat mij tot U komen’.

In het refrein wordt het levendmakend water toegepast op het levende woord van genade.

Vorm

Het lied is geschreven als een dialoog tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw, weergegeven vanuit het perspectief van de vrouw. In het eerste couplet is de vrouw aan het woord, in couplet 2 en 3 volgt het antwoord van Jezus. In vers 4 spreekt de vrouw weer. Het vierde couplet heeft een wat andere toon omdat hierin Christus aangesproken wordt. Dit nodigt ons nog meer uit om onszelf in de situatie van de vrouw te verplaatsen. Dit gebeurt ook al in het refrein, dat door componist Willem Vogel geplaatst is na de tweede en vierde strofe. Hier wordt de eerste persoon meervoud gebruikt: ‘wij’, terwijl in het vierde strofe de eerste persoon enkelvoud klinkt. Hier verdwijnt de vrouw voor het gevoel nog meer naar de achtergrond  en identificeer je je als zanger nog meer met de ‘ik’-figuur.

Door zowel alliteratie (1.4-6: vreemd-vrouw-vroeg; 2.5-6: lest-leeft-laaft; 3.3: vervulling-van-verlangen; 3.4: kruik-klink; refrein: woord-waterein 3-4) en assonantie of klinkerrijm (1.1-2: Jakobsbron-stond-dorstig-zon; 2.1-3: gave-water-vragen; 3.4-5: kruik-buik) krijgt het lied extra zeggingskracht

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

Bij de viering van de vijfenzeventigste verjaardag van Willem Vogel in de Amsterdamse Oude Kerk werd ook de liedbundel Zingend Geloven 5 ten doop gehouden, de bundel uit die reeks waarin vier teksten van Ria Borkent te vinden zijn. De dichteres was uiteraard ook uitgenodigd en werd aangesproken door Vogel, die in de omroepgids van de Evangelische Omroep Borkents vertalingen van Bachkoralen had gezien en blijk gaf van zijn waardering daarvoor. Vervolgens nodigde hij Ria Borkent uit om hem teksten toe te sturen, die hij van melodieën zou voorzien. Zo ontstond een oeuvre van circa dertig liederen van de dichter-componist-combinatie Ria Borkent en Willem Vogel. Naast het hier besproken lied stammen ook Liedboek 508 en 554 uit deze samenwerking en verschenen ze eerder in Zing met de hemelboden, een liedbundel met teksten van Ria Borkent. Ook na het verschijnen van de bundel in 2003 werd de samenwerking voortgezet. Het lied ‘Bij de Jakobsbron’ kreeg ook een plaats in het Gereformeerd Kerkboek (2006, nr. 56).

De kiem van deze melodie zit in de derde regel van het refrein: ‘Kom, schenk uw woord als water uit’. De trapsgewijs dalende achtste noten in deze regel – de enige plek in de melodie waar kleine melismen voorkomen – beelden ongetwijfeld het zojuist geputte en uit de kruik stromende water uit. Het water kabbelt door de tekst van elke strofe en ook de voornoemde stromende figuur komen we voortdurend tegen in deze melodie, maar dan in kwartnoten. En, toeval of niet, het woord ‘water’ valt in de coupletten steeds samen met deze melodische figuur (A in onderstaande afbeelding):

Vervolgens valt de overeenkomst in het ‘melodisch frame’ van de eerste regel van het couplet met de eerste refreinregel op. Zie de omcirkelde noten in bovenstaande afbeelding. In het refrein wordt zodoende niet uit een geheel ander vaatje getapt, maar vormt de openingszin van het refrein een uitgestelde en verhevigde vorm van het begin van het couplet, met als hoogste noot d” in plaats van c”) van het begin van het couplet.

Tussen alle glooiende melodiek valt de tweemaal voorkomende akkoordbreking van het G-akkoord op (zie B). Lijkt deze figuur halverwege het couplet een toevallige passant, pas in het refrein openbaart zich door de herhaling van dezelfde drieklank de aanwezige interne logica van de melodie. Niet toevallig vallen in de coupletten de kernwoorden ‘Hij’, ‘Water’, ‘Kruik’ en ‘Christus’ exact samen met deze opvallende noten. Dat de parallelle plek in het refrein uitkomt op het woord ‘levendmakend’ kan dan ook nauwelijks toeval zijn.

Het eindrijm van de derde en laatste coupletregels wordt ondersteund door de wendingen halverwege en aan het slot van de melodie (zie de motieven b en e). In de coupletmelodie wordt echter ook gebruik gemaakt van muzikaal rijm zonder dat daar een tekstuele aanleiding voor is (motieven a en c). Daar dient het rijm in de kleine ritmische motieven om de samenhang en de vaart in de melodie te houden. Ritmisch rijm komt ook voor in het refrein en wel in motief d: vier achtste noten, eerst repeterend op de tekst ‘helder het geluid’ – slim gedaan door de componist. De korte repeterende nootjes laten het niet toe legato te zingen. Het staccato dat ontstaat, laat een directe overeenkomst horen met druppelend/sprankelend water. Terwijl – zoals al gezegd – de dalende melismatische figuur in de derde refreinregel het stromende water verklankt.

De twee lange tekstregels waaruit het couplet steeds bestaat, worden in de koorzetting onderverdeeld in een eenstemmige en een harmonisch zeer basale vierstemmige regel. In de overdenkingen van de vrouw bij de bron is aldus een groeiend vertrouwen en enthousiasme te horen: van het orgelpunt in de begeleiding naar de harmonische beweging van de koorzetting en van één-  naar meerstemmigheid. Dezelfde eenvoudige harmonieën zijn te horen in de begeleiding van het refrein. Door die eenvoud leiden ze de aandacht niet af van de zingbare en goed overdachte melodie af te leiden. Ondanks de grote hoeveelheid dalende motieven heeft de – voor Willem Vogels doen ritmisch ongekend rijke – melodie een opgewekte toon. Als tempo lijkt het meest voorkomende ‘Vogeltempo’ geëigend: 60-66 have noten per minuut.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Cantate Deo Ouderkerk aan den Amstel, Amstellandse Cantorij Aalsmeer en Kleine Cantorij Hilversum o.l.v. Willem Vogel; Eric Jan Joosse, orgel

Video: Liedboek 188 door zangers van de Dorpskerk Eelde, Vincent van Laar, orgel