Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

190a - Orde voor een getijdengebed


Getijden

Tekst

Zie voor een algemene toelichting het overzichtsartikel ‘Getijden’.

Inleiding

Dit is de klassieke vorm van het getijdegebed. Afgezien van kleine varianten vormen de psalmen, de lezing, het canticum en de gebeden de hoofdonderdelen. Een openingsvers met lofprijzing gaat aan alles vooraf. De orde die bij Liedboek 190a is weergegeven is overgenomen uit Dienstboek I (vanaf blz. 962). In het Dienstboek zijn morgengebed (lauden), avondgebed (vespers) en dagsluiting (completen) apart weergegeven, de structuur is (nagenoeg) gelijk met varianten in de tekst van het openingsvers en de zegenbede. Omwille van de overzichtelijkheid is voor de weergave in het Liedboek gekozen voor één orde.

Stilte

In gebedsdiensten is een ruime plaats gereserveerd voor stilte. Niet alleen aan het begin, ook op andere momenten tijdens een gebedsdienst is er ruimte voor inkeer. Het obligate orgelspel bij aanvang en aan het einde kan de contemplatie in de weg staan. Als er instrumentale muziek is, moet deze de verstilling bevorderen.

Openingsvers en lofprijzing

Dit openingsvers is een van de vaste gezangen van een getijdegebed. De andere twee zijn de gebedsaanhef en de zegenbede. Liedboek 192 tot en met 203 bieden andere mogelijkheden voor deze vaste gezangen.
Het getijdegebed kent als vaste gezangen een openingsvers (met lofprijzing), een gebedsaanhef en zegenbede. Deze zijn in Liedboek 190a getoonzet op een vaste melodische formule, zoals ook psalmen worden gereciteerd:
De tekst van het openingsvers is een combinatie van Psalm 51,17 en 70,2.
Dan volgt de lofprijzing: een trinitarische doxologie, het ‘Gloria Patri’. Evenals bij de psalmen in de getijden worden ook deze psalmverzen met de doxologie besloten.
In de monastieke traditie is het gebruikelijk om bij de eerste zin van de doxologie een lichte buiging te maken.
Ook andere teksten zijn voor het openingsvers geschikt. Zie bijvoorbeeld Liedboek 192a, 193 en 194 en de voorbeelden op blz. 994-996 in Dienstboek I. Ook enkele drempelgebeden die in het Liedboek staan kunnen gebruikt worden, zoals 271, 293, 294 en 296. Liedboek 193, 194 en 294 zijn ontleend aan het Abdijboek van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie (IWVL), waarin meer openingsverzen zijn te vinden.

Lied

Een getijdedienst kent meestal maar een enkel strofisch lied. De keuze kan bepaald worden door de tijd van het jaar, de tijd van de dag of de gelegenheid waarmee deze gebedsdienst is verbonden. Op deze plaats wordt voor de term ‘lied’ ook vaak ‘hymne’ gebruikt. In de monastieke traditie klinken dan vaak de vroegchristelijke hymnen of vertalingen daarvan. In onze tijd is de keuze van de liederen in kloosters groter en daar kan bij worden aangesloten. De keuze is dus ruim, maar wordt ook beperkt door de vraag of het karakter van het lied past bij dat van de getijden: inkeer en bezinning. 

Psalmen

De psalmen vormen de kern van de getijden. De psalmen worden in de getijden gebeden, daarom wordt de psalm of worden de gezamenlijke psalmen in een getijdedienst ook wel ‘psalm(en)gebed’ genoemd. De psalmen worden niet als strofisch lied gezongen, ze worden ook niet (voor)gelezen, maar op verhoogde toon tot klinken gebracht. De psalm wordt onberijmd in reciteervorm gezongen en doet zo het meeste recht aan de oorspronkelijke tekst en aan het gebedskarakter van de getijden. Het reciteren gebeurt in alternerende vorm: eerst zingt de ene helft van de gemeenschap een vers en dan de andere. Alternerend zingen is een niet-hiërarchische vorm van dubbelkorigheid. (Responsoriale zang is een hiërarchische vorm.) De kooropstelling doet dan ook recht aan die alternerende zang (zie de foto’s in het overzichtsartikel ‘De getijden’).
Het reciteren van psalmen vraagt oefening. Zie verder het overzichtsartikel ‘De reciteerpsalm’.
De psalm kent een antifoon, een kernvers uit de psalm. Deze wordt vooraf en ter afsluiting na het Gloria Patri gezongen. In veel uitgaven zijn bij een psalm verschillende antifonen geplaatst. Dan wordt een keuze gemaakt, die bepaald wordt door de gelegenheid waarbij de psalm wordt gezongen

De keuze van de psalm(en)

In de monastieke traditie is het gehele psalter opgenomen in de gebedspraktijk. Alle psalmen komen in het geheel aan de orde binnen een bepaalde periode. Benedictus van Nurcia schreef in zijn Regel voor alle psalmen in het tijdsbestek van een week te zingen. In de anglicaanse traditie werd dat een maand, alle psalmen op volgorde van 1 tot 150. Het rooms-katholieke Getijdenboek (1990) zingt de psalmen in vier weken. Het protestantse Dienstboek I (1998) kent een rooster van zeven weken (blz. 1006-1007). In deze twee boeken worden de psalmen niet op nummervolgorde gezongen
Als er incidenteel of wekelijks een getijdedienst plaatsvindt, zal men een keuze moeten maken. Men kan aansluiten bij de keuze van de introïtus- of antwoordpsalm van de zondag of het moment van de dag. Zo zijn er psalmen die direct worden verbonden aan het morgenuur (zoals Psalm 5, 63 en 92), psalmen voor de avond (zoals Psalm 141) of die in de dagsluiting een vaste plaats hebben (Psalm 4, 91 en 134).
In het Liedboek is een twaalftal psalmen in reciteervorm te vinden: 4b, 25e, 67b, 84b, 87a, 91c, 92b, 98f, 121b, 130d, 134a en 139c. Bij elke psalm (behalve 134) zijn twee antifonen opgenomen. Zo wordt de mogelijkheid geboden om bij de verschillende tijden van de dag en perioden van het jaar een reciteerpsalm te zingen (het opnemen van een volledig reciteerpsalter in het Liedboek was niet mogelijk). De psalmvertaling is de Nieuwe Bijbelvertaling (2004):

Algemeen




Liedboek 25e
Liedboek 84b
Liedboek 84b
Liedboek 98f
Liedboek 139c

Antifoon B
Antifoon A
Antifoon B
Antifoon A
Antifoon B

Morgen

Liedboek 92b

Antifoon A

Middag

Liedboek 121b

Antifoon A

Avond



Liedboek 4b
Liedboek 4b
Liedboek 91c
Liedboek 134a

Antifoon A
Antifoon B
Antifoon A

De eerste dag

Liedboek 92b

Antifoon B

Adventstijd

Liedboek 25e

Antifoon A

Epifaniëntijd

Liedboek 67b

Antifoon A

Veertigdagentijd


Liedboek 25e
Liedboek 91c
Liedboek 130d

Antifoon B
Antifoon B
Antifoon A

Pasen

Liedboek 98f
Liedboek 139c

Antifoon B
Antifoon A

Paastijd

Liedboek 98f

Antifoon B

Pinksteren


Liedboek 67b
Liedboek 87a
Liedboek 87a

Antifoon B
Antifoon A
Antifoon B

Zomer



Liedboek 84b
Liedboek 84b
Liedboek 92b
Liedboek 139c

Antifoon A
Antifoon B
Antifoon A
Antifoon B

Herfst


Liedboek 98f
Liedboek 121b
Liedboek 130d

Antifoon A
Antifoon B
Antifoon B

Oogst

Liedboek 67b

Antifoon B

Pelgrimage/Uitzending

Liedboek 121b

Antifoon B

In Dienstboek I zijn 26 reciteerpsalmen te vinden (blz. 1009-1065). De acht psalmtonen in Dienstboek en Liedboek zijn dezelfde. De gebruikte psalmvertaling in het Dienstboek is die van Ad. W. Bronkhorst (1915-2013).

Een volledig reciteerpsalter is Het Boek der Psalmen (Boxtel 1975), op muziek van benedictijner en cisterciënzer monniken.
Van recentere datum is Heel mijn ziel (Zoetermeer 2012), samengesteld door Nico Vlaming en Christiaan Winter. Op teksten uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) staan in deze uitgave zowel eenstemmige reciteerpsalmen in kloosterstijl als meerstemmige in Engelse stijl (chants). De gebruikte psalmtonen voor de eenstemmige reciteerpsalmen zijn dezelfde als die in Liedboek en Dienstboek. Zo is deze uitgave goed bruikbaar naast het Liedboek.

Andere reciteerpsalters:

  • Psalterium (Boxtel 1970): psalmvertaling van Ad. W. Bronkhorst; geen melodienotatie; psalmtonen uit Dienstboek I kunnen worden gebruikt of uit Antifonenboek bij Gebeden voor elke dag (Brugge 1976) met antifonen van de hand van Ignace de Sutter en Marcel Weemaes (niet meer verkrijgbaar). De psalmvertaling van Bronkhorst is ook te vinden in Getijdenboek (Brussel/Zeist 1990) en Klein getijdenboek (’s-Hertogenbosch/Brussel 2005);
  • Oud-Katholiek Kerkboek (Baarn 1990): psalmvertaling van Koenraad Ouwens op gregoriaanse psalmtonen;
  • Met harp en al. Psalmen van David (Zoetermeer 1995): psalmvertaling van Pieter Oussoren (Naardense Bijbel) met muziek van Gert Oost: eenstemmige abdijtonen en bij elke psalm een antifoon en vierstemmige chant gebaseerd op de betreffende Geneefse melodie; antifonen en chants ook in Nieuw Utrechts Psalter (Vught 2004), op basis van de herziene Naardense Bijbel (geen psalmteksten opgenomen);
  • Het boek der Psalmen (Sliedrecht 2000): psalmvertaling van Koenraad Ouwens met vierstemmige chants uit de anglicaanse traditie;
  • Psalter. Gregoriaans en chants (Heerenveen 2006): de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) op gregoriaanse psalmtonen en vierstemmige chants uit de anglicaanse traditie;
  • Voor de liefste een lofzang (Vught 2008): psalmvertaling Pieter Oussoren (Naardense Bijbel) met zeer sobere abdijtonen en responsies van Jelle Stellingwerf. De psalmen in deze uitgave worden responsoriaal gezongen: een cantor zingt de psalmverzen, na elk of enkele psalmverzen steeds afgewisseld door het respons: een kort zinnetje van enkele woorden die uit het hoofd worden gezongen. De teksten van de responsen zijn van Sytze de Vries. De zangwijze is geïnspireerd door Preisungen. Psalmen mit Antwortrufen (Münsterschwarzach 1998). Een voorbeeld van deze responsoriale vorm met een kort respons om uit het hoofd te zingen is Liedboek 157d, een toonzetting van de lofzang van Maria.

De laatstgenoemde uitgave bevat responsoriale psalmen (zie ook het overzichtsartikel ‘De antwoordpsalm’). Responsoriale psalmen zijn onder andere ook te vinden in:

  • Liedboek, daarbij komen vooral de psalmen in aanmerking die in ‘kloosterstijl’ zijn geschreven, herkenbaar aan de ‘bolletjesnotatie’: 16a, 23e, 27b, 40a, 51a, 85b, 100a, 113a en 117b;
  • meer psalmen in deze stijl zijn te vinden in Gezangen voor Liturgie (1984/1996);
  • de zojuist genoemde psalmen zijn ontleend aan de ‘Beurtzangen’ van het Abdijboek van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie (IWVL); nagenoeg alle psalmen in deze stijl zijn daarin te vinden en verkrijgbaar via het secretariaat van de IWVL (klik hier).

Lezing

Evenals bij de psalmen is ook de keuze van de Schriftperikoop afhankelijk van de frequentie van de gebedsdiensten. Als deze dagelijks worden gehouden kan aansluiting gezocht worden bij leesroosters die hierop afgestemd zijn, zoals het ‘Rooster van lezingen bij het dagelijks gebed’ (Dienstboek I, blz. 1221-1248, overgenomen uit het Oud-Katholiek Kerkboek). In een cyclus van twee jaar wordt de gehele Bijbel gelezen, verdeeld over drie lezingen per dag.
Bij incidentele gebedsdiensten is dit rooster minder voor de hand liggend, omdat de Bijbelboeken in een lectio continua worden gelezen, met uitzondering van de zondagen. Dan zal de lezing meer bij de gelegenheid van de gebedsdienst worden gekozen.
Andere ideeën voor de keuze van de lezing:

  • epistel of evangelie van de zondag, ook al heeft deze al geklonken of gaat deze nog klinken;
  • NBG-Bijbelleesrooster: één lezing voor elke dag, sluit aan bij het Oecumenisch Leesrooster;
  • Taizé Bijbelteksten voor elke dag (één korte lezing), zie https://www.taize.fr/nl_article158.html.

De lezing kan voorafgegaan worden door een korte inleiding. Voorkomen moet worden dat deze het karakter van een preek krijgt.

Canticum

Een canticum is een lofzang uit de Bijbel buiten het boek van de Psalmen. De drie lofzangen uit het begin van het Lucasevangelie, de zogenaamde ‘lucaanse cantica’, hebben een plaats in de grote gebedsuren: het ‘Benedictus’, de lofzang van Zacharias (Lucas 1,68-79, zie Liedboek 158) in het morgengebed, het ‘Magnificat’, de lofzang van Maria (Lucas 1,46-55, zie Liedboek 157) in het avondgebed en het ‘Nunc dimittis’, de lofzang van Simeon (Lucas 2,29-32, zie Liedboek 159) in de dagsluiting. Deze drie cantica komen in het Liedboek alle in verschillende zangvormen voor: strofisch (Liedboek 157a, 158a, 158b, 159a en 159b) en in onberijmde vorm als beurtzang (Liedboek 157b, 157c, 157d, 157e, 158c en 159c).
Hoewel een onberijmde vorm meer geschikt is, zijn de berijmde vormen ook bruikbaar. Voor de gehele orde van een getijdegebed geldt dat voorkomen moet worden dat twee strofische vormen direct na elkaar komen.
Dienstboek I biedt mogelijkheden om deze drie cantica te reciteren op een van de acht psalmtonen. De teksten zijn te vinden op blz. 1066-1069. In de traditie van de getijden hebben de antifonen bij de cantica een eigen betekenis. Zij accentueren de betekenis van de dag of van het feest en bepalen dan ook de kleur van de psalm. Op blz. 1071-1090 staan antifonen bij de cantica voor de verschillende perioden van het jaar. De teksten zijn ontleend aan andere Bijbelboeken dan de psalmen.
Het ‘Benedictus’ en het ‘Magnificat’ uit de lutherse traditie zijn te vinden in Dienstboek I, liturgisch gezang nr. 141 en 142.

Als getijden meer incidenteel worden gevierd kan ook een van de andere cantica worden gekozen. De rubriek ‘Cantica’ in het Liedboek (nrs. 151 tot en met 161) biedt een aantal mogelijkheden.
Het ‘Te Deum laudamus’ is vanouds het canticum in de metten (nachtgebed of – tegenwoordig –  lezingendienst) op zon- en feestdagen. Liedboek 411 is een beknopte vorm in beurtzang. Liedboek 412 is minder geschikt op deze plaats. De typisch negentiende-eeuwse berijming is erg breedsprakig en doet nauwelijks recht aan de oorspronkelijke structuur. Liedboek 413 is een berijming van een klein gedeelte van het ‘Te Deum’. Martin Luther maakte een vertaling van de Latijnse tekst. Op zijn beurt vertaalde Willem Barnard de tekst van Luther weer, onder andere te vinden als liturgisch gezang nr. 148 in Dienstboek I.

Gebeden

De gebeden vormen het laatste deel van de gebedsdienst. In de getijden is de volgorde van de verschillende onderdelen anders dan in de hoofddienst.
De gebeden vangen aan met een gebedsaanhef: ‘Heer, ontferm u, Christus, ontferm u, Heer, ontferm u’. Dit is geen acclamatie bij de voorbede, maar een zelfstandig gebed. Evenals de afsluitende zegenbede kan deze gebedsaanhef gezongen worden op dezelfde melodieformule als het openingsvers.
Direct aansluitend wordt het Onze Vader gebeden. De in de gebedsaanhef aangeroepen Christus reikt de woorden aan toen zijn leerlingen vroegen: ‘Heer, leer ons bidden’ (Lucas 11,1). De woorden die Christus leert gaan aan onze gebeden vooraf. In Lucas 11,2-4 lezen we de verkorte vorm van het Onze Vader, de algemeen bekende is te vinden in Matteüs 6,9-13.
Zeker in getijden kan het Onze Vader gezongen worden. Het Liedboek biedt verschillende mogelijkheden (nr. 369). Liedboek 369a en 369e sluiten goed aan bij de gebedsaanhef.
Na het Onze Vader kunnen enkele gesproken gebeden volgen: voorbede en het zondagsgebed.
Een morgen- of avondgebed kan op deze plaats ook in strofische vorm klinken. Zo is er ruimte voor een extra strofisch lied. De keuze van zo’n lied moet wel passen bij het karakter van een gebedsdienst.
Een zegenbede met acclamatie besluit de gebeden. Er is geen slotlied. De getijdedienst eindigt in stilte.

Auteur: Pieter Endedijk