Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

192a - Nu de avond valt


Getijden

Tekst

Zie voor een algemene toelichting het overzichtsartikel ‘Getijden’.

Ontstaan en verspreiding

Liedboek 192a en 192b vormen samen de gezongen opening en afsluiting van een avondgebed en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De eerste publicatie van deze twee gezangen is in Amsterdamse Katernen, deel 25 (z.j. [2000], blz. 20-24) met muziek van Christiaan Winter. Zingend Geloven 8 nam deze liturgische gezangen ook op (2004, nr. 26 en 27), maar met melodieën van Daan van der Leeden, die ook in het Liedboek zijn overgenomen, en van Cobi Kromhout-van der Meer (*1946, nrs. 24 en 25).

Inhoud

In de oorspronkelijke uitgave waarin dit liturgisch gezang was opgenomen staat vermeld: ‘bij het lucernarium in een avondgebed’. Een lucernarium is een lofprijzing op het licht. Vanouds wordt de hymne ‘Phoos hilaron’ daarbij gezongen (zie Liedboek 238).
De aanduiding wijst op de mogelijkheid om tijdens dit gezang kaarsen te ontsteken.
Het gezang is dan werkelijk een ritueel: wat gezongen wordt, gebeurt ook: in een halfduistere kerk worden lichten ontstoken als teken van Gods nabijheid. Alle lichten vormen een lichtkring, teken van Gods liefde. In dat licht kunnen mensen elkaar herkennen (regel 9). Wie wel eens een nachtelijke dienst heeft meegemaakt, waarbij de kerk aanvankelijk geheel duister is, weet hoeveel licht er schijnt als iedereen een kaars heeft aangestoken! Het licht leidt ons, zoals de vuurkolom het volk van God door de woestijn leidde (Exodus 13,21, regel 2 als refrein, en regel 5). Het licht is ook weer een teken van de dag die wij verwachten (regel 7).
De voorlaatste regel refereert aan de eerste regel van de Psalm 65 in de berijming van Willem Barnard: ‘De stilte zingt U toe, o Here’ (Liedboek 65).


Melodie

Daan van der Leeden (1935-2002) schreef een toegankelijke melodie in een wiegende 6/8-maat. De toonsoort is e-klein. Het is een beurtzang waarbij de gemeente een steeds terugkerende zin zingt: ‘Laat uw licht ons leiden’. Het wiegende karakter wordt versterkt doordat de componist alleen gebruik maakt van secundes en tertsen, waardoor een ingetogen melodie ontstaat. In de steeds herhaalde zin voor de gemeente stijgt de melodie van de grondtoon e’ naar de dominant b’. In de eerste voorzangregel daalt de melodie naar de dominant onder de grondtoon, in de tweede stijgt deze naar de dominant boven de grondtoon. In de volgende voorzangregels wordt de ambitus groter en liggen de motieven tussen e’ en d”. Alleen in de laatste voorzangregel raakt de melodie even de d’ aan.

Auteur: Pieter Endedijk