Getijden | ||
IWVL |
Tekst
Zie voor een algemene toelichting het overzichtsartikel ‘Getijden’.
Herkomst en verspreiding
Evenals Liedboek 193 is ook dit openingsvers ontleend aan het Abdijboek van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie (IWVL), daarin te vinden als openingsvers nr. 8.
Inhoud
De tekst van dit openingsvers is Psalm 124,8, het klassieke adjutorium in de hoofddienst. Na het psalmvers volgt de lofprijzing, de trinitarische doxologie in verkorte vorm: ‘Eer zij de heerlijkheid Gods: Vader, Zoon en heilige Geest’.
Melodie
Dit openingsvers is geschreven in een A-B-A-vorm: na de doxologie wordt het psalmvers herhaald. Het psalmvers heeft een liedachtige melodiecurve en is daarom heel toegankelijk voor groepen die de eerste stappen zetten op het gebied van de getijden. Vanuit de grondtoon f’ stijgt de melodie in de eerste regel naar de kwart (bes’) om weer terug te keren naar de grondtoon. In de tweede regel daalt de melodie naar de c’ en stijgt weer naar de grondtoon. De a’ is de feitelijke reciteertoon, ook de eerste regel van de doxologie wordt op deze reciteertoon gezongen waarna in de tweede regel een cadens volgt.
Auteur: Pieter Endedijk