Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

197 - Gij die het sprakeloze bidden hoort


Getijden

Tekst

Zie voor een algemene toelichting het overzichtsartikel ‘Getijden’.

Ontstaan en verspreiding

De eerste twee regels van deze tekst komen overeen met een oudere tekst van Huub Oosterhuis:

Gij die het woordenloze bidden hoort
achter de woorden die wij tot U spreken.

Bernard Huijbers maakte een bewerking van de gregoriaanse melodie ‘Post haec autem’ bij deze tekst (Verzameld liedboek, 2004, blz. 548-549; NB.: pagina’s staan in omgekeerde volgorde).

Een veel kortere tekst, bestaande uit drie terzinen, werd later door Oosterhuis gepubliceerd in Gezongen liedboek (Kampen/Kapellen 1993, blz. 333) en Stilte zingen (Utrecht 2008, blz. 68). De tekst werd twee keer door Antoine Oomen op muziek gezet (Verzameld liedboek, 2004, blz. 546 en 547). De eerste versie is in het Liedboek overgenomen.

Inhoud

In regel 1 spreekt de dichter over ‘het sprakeloze bidden’. Het zijn echter niet alleen de woordloze, stille gebeden die hier bedoeld worden, ook achter de woorden die wij roepen is niets dan stilte (regel 2). Ook die stilte wordt door God gehoord (regel 1).
Stilte is niet het ontbreken van gebed, het is een gebed op zichzelf. De mysticus Johannes van het Kruis (1542-1591) noemde stilte ‘de muziek van zuiver zwijgen’. Willem Barnard (Guillaume van der Graft) spreekt in een gedicht over de stilte als ‘een tweestemmig lied, waarin God en de mens elkaar raken’ (Dienstboek I, blz. 1178).

In Gezongen liedboek noteerde de dichter bij deze tekst als Bijbelverwijzing Spreuken 8,22: ‘De Heer heeft mij vóór al het andere geschapen, toen Hij zijn scheppingswerk begon, was ik zijn eersteling’. De regels 4 tot en met 6 zijn aan dit Bijbelvers gerelateerd. De dichter spreekt over het woord dat in mensen is gelegd ‘als een bron van weten’. Gods woord gaat aan ons spreken vooraf toen wij werden geschapen (regel 6). Ook in de stilte blijft zijn woord aanwezig.

De regels 7 tot en met 9 vormen een gebed om volharding. De eerste regel van deze strofe (regel 7) begint met de woorden ‘Wek onze kracht’, ontleend aan Psalm 80,3 uit de vertaling Vijftig psalmen. Ze zijn een spiegeling van de refreinregel in Liedboek 295: ‘Wek uw kracht en kom ons bevrijden’. Nu wordt echter geroepen dat ónze kracht wordt gewekt, dat wij worden herschapen (‘heradem ons…’) om te volharden (regel 8).
In de slotregel resoneert een zin uit de Aäronitische zegen (Numeri 6,25).

Liturgisch gebruik

Dit liturgisch gezang kan gebruikt worden als gezongen voorbede, maar ook als gebedsaanhef waarna de gesproken of onuitgesproken gebeden volgen.

Auteur: Pieter Endedijk


Melodie

Van alle liederen die van Antoine Oomen in het Liedboek zijn opgenomen, is dit toch wel een vreemde eend in de bijt. In tegenstelling tot zijn andere composities heeft de melodie hier een onmiskenbaar gregoriaans karakter (dorische toonaard, geen maat, het ritme wordt volledig bepaald door de tekstdeclamatie). Hoewel Oomen een vierstemmige koorzetting bij dit lied geschreven heeft, is de melodie sterk genoeg om eenstemmig uitgevoerd te worden. Bij zo’n lied zou je eerder denken aan Bernard Huijbers (die zich vaak liet inspireren door het gregoriaans) of aan een melodie uit het Abdijboek.

Het gaat hier dan ook niet om een strofelied, maar om een gezongen gebed of gebedsaanhef. Toch valt er in de negen regels waaruit dit gezang bestaat wel een duidelijke structuur te herkennen: A – B – C // D – B – C // A – B – C. Hierdoor is het voor de gemeente na enige oefening goed zingbaar, al zal de ondersteuning van een cantorij wel gewenst zijn.

Als we de genoemde A-B-C-D-gedeelten afzonderlijk bekijken, zien we het volgende: A: de melodie beweegt zich in een licht golfbeweging op drie naast elkaar liggende tonen (secundesschreden met de noten met de omvang van een terts: a’-g’-f’-g’-a’); B: nu kruipt de melodie iets omhoog en wordt de spanwijdte ook wat groter met de omvang van een kwart (a’-b’-c”-b’-a’-g’-a’), maar ook nu weer alleen secundeschreden met één tertssprong; C: deze regel wordt gekenmerkt door de dalende en direct weer stijgende kwint a’-d’-a’, waarmee ook het einde van de melodie wordt aangekondigd; D: in de vierde regel lijkt de componist het gebed indringender te willen maken: hij laat de melodie vanaf de dominant a’ stapsgewijs klimmen naar de bovenliggende tonica d” (op ‘woord’). Daarna daalt de melodie weer, maar er volgt nog een kleine opleving bij ‘hebt neergelegd’ (g’-b’-b’-a’).

In de kooruitgave bij het Liedboek staat een vierstemmige zetting, waarbij de middelste drie regels unisono worden gezongen en daardoor een extra intensiteit krijgen. Dezelfde zetting staat trouwens ook in de begeleidingsbundel, maar als het kan, heeft het toch wel de voorkeur om dit gezang a capella te zingen, zoals het oorspronkelijk ook bedoeld is. Volgens zijn eigen website (www.antoineoomen.nl) heeft Oomen deze compositie geschreven in 1982. Twintig jaar later heeft hij dezelfde tekst overigens opnieuw getoonzet op een wijze die we meer van hem gewend zijn: in een brede romantische stijl en uiteraard met pianobegeleiding (klik hier voor een voorbeeld van de partituur). Het is begrijpelijk (en verstandig) dat de samenstellers van het Liedboek voor de eerste toonzetting gekozen hebben, die beter aansluit bij de muzikale mogelijkheden in de meeste kerkgemeenschappen.

Auteur: Bert Stolwijk