Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

199 - Koester de namen die wij hier gedenken


Getijden

Tekst

Zie voor een algemene toelichting het overzichtsartikel ‘Getijden’.

Ontstaan en verspreiding

Dit liturgicum is ontstaan in de praktijk van de Oude Kerkgemeente te Amsterdam, waar dichter en componist werkzaam waren als predikant en cantor. In maandelijkse ‘Avonduren’, experimentele vesperdiensten, ontstonden nieuwe liturgische gezangen. In deze getijdediensten konden mensen in het midden van de kring een kaars aansteken als visueel gebed. Ondertussen klonk dan het gezongen gebed ‘Koester de namen’. Het gezang wordt herhaald zo lang als nodig is.
De eerste publicatie is in Amsterdamse Katernen, deel 15 (1995, blz. 54). Daarna werd het ook opgenomen in Zingend Geloven 6 (1998, nr. 102).

Inhoud

De eerste strofe van dit gezang richt zich op mensen die wij kennen en ons gebed vragen: ‘Koester de namen die wij hier gedenken’ (regel 1). Koesteren suggereert nabijheid en warmte. ‘Gedenken’ is een belangrijk liturgisch kernwoord: als wij gedenken, vergeten wij niet, blijven mensen voor ons leven, ook al zijn ze gestorven. Ook ‘geborgen zijn’ (regel 2) en ‘gekend zijn’ (regel 3) drukken nabijheid uit.
Het refrein is een zegenbede met woorden die een verband leggen met de Aäronitische zegen (Numeri 6,24-26). Ze komen nagenoeg overeen met die van de derde en vierde voorzangregel in Liedboek 192b: ‘laat uw aangezicht over ons opgaan als de zon, / zegen ons en wie ons nastaan met het licht van uw ogen!’
In de tweede voorzangstrofe verbreedt de tekst zich tot de gehele aarde. Deze strofe heeft ook dezelfde koesterende toon als de eerste. Nu richten wij ons niet meer op wie wij kennen, maar bidden dat God al wie de aarde bewoont in zijn hoede houdt.

Liturgische bruikbaarheid

In Amsterdamse Katernen staat als titel: ‘Gebed bij het ontsteken van intentie-kaarsen’. Dit gezang vormt met het ontsteken van kaarsen een ritueel waarbij eenieder een naam aan de Eeuwige kan voorleggen. Zo is het geheel een gezongen gebed. In het Liedboek staat onder de titel aangegeven: ‘Gezongen gebed of gebedsaanhef’. Het gezang kan ook klinken als inleiding op stille of gesproken gebeden die dan volgen.
Dit liturgicum kan ook goed gebruikt worden op Allerheiligen of andere dagen waarop wij gestorvenen gedenken. Dan begeleidt dit gezang het noemen van namen en het ontsteken van een licht bij elke naam. De ‘namen die wij hier gedenken’ (regel 1) zijn dan die van onze overledenen.

Auteur: Pieter Endedijk


Melodie

Deze compositie van Willem Vogel is geboren in de liturgische praktijk van de Oude Kerk in Amsterdam. Tijdens het enkele jaren gepraktiseerde maandelijkse ‘Avonduur’ werd na de voorbede aan de kerkgangers de mogelijkheid geboden een intentiekaars aan te steken. Dat moment in de liturgie vraagt om een kleine, intieme beweging, niet om grote gebaren. Vogel beperkt zich tot slechts zes melodienoten. De tekst van Sytze de Vries heeft een onregelmatig metrum, maar bestaat wel consequent uit zinnen die uit twee helften van ongeveer gelijke lengte zijn opgebouwd. Van deze gegevens heeft Willem Vogel handig en slim gebruik gemaakt.

Hierboven is een muzikaal uittreksel te vinden van ‘Koester de namen’. De drieregelige voorzangverzen hebben een ABA-structuur, met een minimale variant in de derde regel. De tussenliggende regel blijft rond reciteertoon a’ hangen en keert ook niet terug op de grondtoon. Er wordt een soort schijn-tertsverwantschap opgeroepen: de tweede regel lijkt een herhaling van de eerste, maar dan een terts hoger. Het overslaan van de noot g’ in de tweede helft van de derde regel geeft de slotnoot – tevens grondtoon – extra gewicht; deze f’ klinkt nu meer als een afsluiting.

De openingswending van het refrein (allen) is een melodisch opgerekte versie van motief A. Hier wordt ook de c” als zesde melodienoot geïntroduceerd. Vervolgens wordt motief C uit het voorzangvers een toon lager herhaald. In de tweede refreinregel wordt de topnoot c” hernomen, net als in de eerste refreinregel voorafgegaan en gevolgd door een a’ (zie de haken boven de noten) om ten slotte in een variant van C af te dalen naar de grondtoon.

Spanningsopbouw moet vooral gezocht worden in de toename van het stemmenaantal: in de drie regels van het voorzangvers aangroeiend vanuit eenstemmig in regel 1 via tweestemmigheid in regel 2 en driestemmigheid in regel 3 van het voorzangvers naar vierstemmigheid in het refrein. De aard van de samenklanken voegt vervolgens nauwelijks nog spanning toe. Het zijn grote en kleine drieklanken, zonder voorhoudingen of gealtereerde noten. In het refrein komt de melodie – gezongen door vrouwen- én mannenstemmen – nooit onder de meerstemmige koorzetting uit, waardoor deze eventueel zonder begeleidingsinstrument kan functioneren. De meerstemmige koorzang kan op deze manier de gemeentezang goed dragen. Daar waar geen cantorij voorhanden is, verdient het aanbeveling de koorzetting als begeleiding te gebruiken om zo de opbouw in stemmenaantal te handhaven. ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’. Het ‘standaard-Vogeltempo’ MM=63 is hier ook van toepassing.

Auteur: Christiaan Winter