Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

205 - Daar kraait een haan, een goed bericht


Een eerste kennismaking

Dit lied behoort tot de oudste liederen van de kerk: een oud-kerkelijke hymne van Aurelius Prudentius Clemens, een dichter uit de vierde eeuw. In veel van die hymnen is het lichtmotief belangrijk. Het zijn dan ook vaak morgen- of avondliederen. In dit lied is het licht dat verschijnt een beeld voor Christus die ons ten leven roept.
In het Liedboek voor de kerken kwam ook een vertaling van dit lied voor (gezang 371). De liedboekredactie heeft bij dit lied gekozen voor een vertaling van Andries Govaart, die de oude woorden meer naar onze tijd brengt en recht doet aan de beeldende taal. Als voorbeeld de tweede strofe: ‘Kom uit je warme bed, roept Hij, / of ben je ziek, doodop of lui?’
De liedboekredactie heeft bij verschillende hymnen een latere melodie geplaatst. Bij dit lied is de middeleeuwse melodie gehandhaafd, die ook in het Liedboek voor de kerken bij deze hymne stond.

Auteur: Pieter Endedijk


Ales diei nuntius

voormiddeleeuws?/Worcester 13e eeuw
Aeterne rerum conditor

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied in zijn oorspronkelijke vorm is een hymne van Aurelius Prudentius Clemens (348 Saragossa, Spanje - ±405). Hij wordt beschouwd als de tweede grote dichter van de christelijke oudheid, naast Ambrosius. Hij bekleedde een publiek ambt, maar na zijn vijftigste levensjaar trok hij zich terug uit het openbare leven om zich geheel aan de dienst van God te kunnen wijden. In die periode verschenen van zijn hand twee bundels hymnen, Cathemerinon en Perestephanon. De eerste bevat twaalf hymnen voor de getijden, de tweede veertien martelaarsliederen. Zijn hymnen hebben meestal een omvangrijke lengte. Het is niet duidelijk of ze bedoeld waren voor gemeentezang.
Dit morgenlied is de eerste hymne uit Cathemerinon, een verzameling van twaalf hymnen, en heeft oorspronkelijk 25 strofen. Erboven staat Hymnus ad galli cantum, een lied bij het kraaien van de haan. Het is geschreven in de ambrosiaanse versmaat: elke strofe bevat vier regels van vier jamben.
Meestal werden voor de liturgie vier strofen uit deze hymne gebruikt. Een complete vertaling is te vinden in J. van Biezen en J.W. Schulte Nordholt, Hymnen, een bloemlezing met muziek uit de vroeg-christelijke en middeleeuwse gezangen van de Latijnse en Griekse kerk (Tournai 1967, 24-29). In de ‘Hervormde bundel’ (1938) vinden we als gezang 275 de strofen 1, 2, 21 en 25 terug in een vertaling van Gerardus van der Leeuw. Gezang 371 uit het Liedboek voor de kerken (1973) bevat de strofen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 14, 15, 17, 18, 23, 24 in de vertaling van Jan Willem Schulte Nordholt.
In het Liedboek zijn de strofen 1, 2, 6, 21 en 25 opgenomen in een nieuwe vertaling van Andries Govaart in meer hedendaags taalgebruik. Daaraan voegde de vertaler in overeenstemming met de traditie van het getijdengebed een trinitarische lofprijzing toe (strofe 6). Het lied verscheen naderhand ook in de bundel De weg die goeddoet. Verzamelde liederen van Andries Govaart (2022, nr. 27).

Inhoud

Zoals in veel hymnen uit de oudheid speelt ook in deze hymne het lichtmotief een grote rol.  Kunstlicht was er nog niet. De afwisseling van licht en donker werd in die tijd veel sterker ervaren. Licht en donker, dag en nacht vormen een contrast zoals goed en kwaad dat zijn. Het licht van de dag als symbool van machten die het leven goed doen en bewaren, wint het van de donkere nacht die staat voor alles wat het leven bedreigt en verstikt. De haan kondigt de dag aan en wekt ons op om op te staan en bij het licht van de dag te leven.
Het kraaien van de haan roept de verloochening van Petrus in gedachten, die de Heer driemaal verloochende voordat de haan had gekraaid. In de oorspronkelijke hymne wordt dat ook met zoveel woorden genoemd in strofe 13.
Overigens heeft Prudentius het in zijn hymne niet over de haan, maar over een ‘vogel’. In vertalingen echter blijkt de haan niet meer weg te denken.

Strofe 1

De eerste regel suggereert een plotselinge gebeurtenis: daar kraait een haan, zomaar, onverwacht als uit het niets. De goede verstaander kan hierin een verwijzing naar het evangelie horen. Bij ‘het eerste licht’ van regel 2 kan gedacht worden aan de eerste sporen van licht bij het ochtendgloren. Maar, gelet op het vervolg van deze strofe, roept het ook het licht van Pasen op.
Opmerkelijk is dat de haan in de regels 3 en 4 geïdentificeerd wordt met Christus die ten leven wekt. De eerste strofe klinkt als een verrassing en zet de nog maar pril begonnen dag in het veelbelovende licht van Christus.

Strofe 2

De behaaglijkheid van de slaap wordt prachtig in beeld gebracht. Het warme bed wil je vasthouden in die behaaglijkheid. Het gaat erom dat je daaruit opstaat. De haan roept je wakker om tot je bestemming te komen. In een interview zegt Andries Govaart daarover: ‘Tot mijn verbazing staat er gewoon in het Latijn: ‘Kom uit je warme bed, roept Hij, of ben je ziek, doodop of lui? Hier kwam kritiek op: kun je dat wel zo zeggen? Ziek, doodop of lui? We zijn toch niet lui? Maar ik verzin het echt niet. Hoe ik er bijkom? Ik heb een Dictionnaire Latin-Français met het Latijn van de christelijke dichters. Het klassieke Latijn is niet hetzelfde als het christelijke Latijn. En gelukkig is daar op een gegeven moment een woordenboek voor gekomen, niet naar het Nederlands weliswaar, maar wel naar het Frans’ (Sebastiaan ’t Hart, ‘Ik probeer in mijn taal altijd eerder evocatief te zijn dan beschrijvend’, Muziek & Liturgie, jaargang 85, 4 [augustus 2016], 4-8; klik hier voor het deel uit het intervieuw over Liedboek 205).
De haan is hier symbool voor een overgang. Hij staat tussen de wereld van de nacht, het donker, de dood, en die van de dag, het licht, het leven. Hij is daarbij duidelijk gericht op het licht, de dag. Bij de dag hoort nuchterheid die je niet van de wijs brengt. Leven in het daglicht vraagt om een rechtvaardig leven, goeddoen, en waakzaam zijn totdat de Heer komt (vergelijk Matteüs 24,42; 25,1-13, 31-46; Lucas 12,35-48, en ook Openbaring 22,12.20).

Strofe 3

In deze strofe begint aan de hemel het morgenlicht te gloren. Lichtflarden worden als zaden rondgestrooid en bieden hoop. Er licht iets op van bevrijding. Het bericht van de haan die het vroege licht aankondigt geeft moed en nieuwe kracht voor ieder die zich met werk bezighoudt.  

Strofe 4

Hier komt weer het vroege moment van het morgengebed in gedachten. Nog voor het ontbijt wordt letterlijk in nuchterheid luid hoorbaar tot Jezus gebeden. Het hardop bidden voorkomt het opnieuw terugvallen in sluimering of slaap. Bovendien richt het smeekgebed zich tot Hem die de slaap kan verjagen. Dat komt in de volgende strofe aan de orde, waar de inhoud van het gebed onder worden is gebracht.

Strofe 5

In deze strofe gaat het niet over het bidden, maar wordt er gebeden. De eerste twee regels roepen associaties op met het verhaal van de leerlingen die niet wakker konden blijven toen Jezus in Getsemane worstelde in gebed (Matteus 26,36-46, par.) Opmerkelijk is de zinsnede ‘…en van de nacht de boeien slaakt’. Christus bevrijdt dus de nacht. Dat blijft iets onduidelijks. Slaap, nacht en schuld zijn vaak met elkaar verweven en hebben iets van de dood in zich.
Gebeden wordt of Christus ons van de oude schuld verlost. De hymnendichters hadden een grote mensenkennis. In nachtelijke dromen kunnen rovers en moordenaars actief zijn (vergelijk Liedboek 204: 3). Maar ook onderbewuste neigingen worden wakker in dromen. Mooie dingen, maar ook duistere kanten verschijnen. Die laatste horen bij de nacht. Als we daarvan verlost zijn, mogen we ook het daglicht toebehoren.
De zinsnede ‘...dan gaan wij in nieuw licht gehuld’ roept het beeld op van catechumenen die in de paasnacht werden gedoopt en met een wit kleed werden omhuld. Het is een symbool dat voor de dopeling het oude leven heeft afgedaan (Romeinen 6,4; Kolossenzen 3,9-10). Ze hebben zich met Christus omkleed (Galaten 3,27). Eén met Hem zijn ze een nieuwe schepping (2 Korintiërs 5,17).

Strofe 6

Het lied eindigt met een trinitarische lofprijzing die niet teruggaat op het Latijnse origineel. De structuur en de inhoud doen denken aan een bekende formule waarmee gebeden kunnen worden afgesloten: ‘Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.’ Begonnen wordt met alle eer aan Christus die ons ‘mild’ regeert. Aangezien de haan in de eerste strofe identiek is met Christus, kan bij die ‘milde’ regering gedacht worden aan de wijze waarop Hij mensen uit het donker tot het licht brengt. Dat gebeurt niet met geweld, maar dringend roepend.
De Vader wordt slechts genoemd, zonder verdere epitheta. En de Geest, die tot hulp bereid is, staat ons bij. 

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied is vooral bedoeld voor het morgengebed in de getijden of als aanvangslied in een zondagmorgendienst. Door de veelvuldige paasmotieven is het uitermate geschikt voor de paastijd en kan het ook klinken bij een doopviering.

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 599.