Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

209 - Heer Jezus, o Gij dageraad


Herr Jesu Christ, dich zu uns wend

Wilhelm II von Sachsen-Weimar
Ad den Besten
Görlitz 1648

Tekst

Bespreking

Onder het lied ‘Heer Jezus, o Gij dageraad’ staat dat de tekst gedicht is door Wilhelm II von Sachsen-Weimar. Maar het is lang niet zeker dat deze veelzijdige vorst inderdaad de dichter is. De eerste bundels die het lied bevatten, vermeldden de naam van de auteur niet. Volgens Georg Neumark (1621-1681), die vanaf 1652 bibliothecaris en secretaris was van Wilhelm, heeft zijn broodheer de tekst gedicht. De mededeling dateert echter uit 1676, bijna dertig jaar na het ontstaan van het lied, wat de betrouwbaarheid van het bericht niet ten goede komt. Maar het is niet onmogelijk dat Wilhelm van Saksen-Weimar de auteur is, temeer omdat hij lid was van het Fruchtbringende Gesellschaft, een befaamd college van dichters.

Het lied Herr Jesu Christ, dich zu uns wend, zoals de beginregel in het Duits luidt, treffen we voor het eerst aan in het vierde deel van het Lutherisch Hand-Büchlein, dat in 1648 te Altenburg verscheen onder de titel Ein Geistreiches Gesangbüchlein.

Het opschrift gaf duidelijk het thema aan en vertelde bovendien hoe het lied in de liturgie gebruikt kon worden: Frommer Christen Herzens-seufzerlein um Gnade und Beistand des Heiligen Geistes, bei dem Gottesdienst vor den Predigten.

Kansellied

De middeleeuwse preekdienst, zoals Johann Ulrich Surgant deze begin zestiende eeuw beschreef, kende een gebed om hulp van de heilige Geest (invocatio divini auxilii). Het werd uitgesproken voordat de predikant aan zijn preek begon. Verschillende protestantse kerken namen dit gebruik over en kennen tot op heden een gebed waarin de heilige Geest gevraagd wordt om inzicht en leiding bij het houden van en luisteren naar de preek. In de loop der tijd is een aantal liederen speciaal voor dit liturgisch moment gemaakt, waarvan Herr Jesu Christ, dich zu uns wend en Liebster Jesu, wir sind hier (Liedboek 314: ‘Here Jezus, om uw woord’) het meest bekend is. In Duitsland worden deze liederen dan ook ‘Kansellieder’ genoemd.

Inhoud

De Duitse openingsregel van Liedboek 209 bevat een centrale notie uit de Bijbel, namelijk de bede tot de Heer om naar de mens om te zien, om zijn gelaat naar hem/haar toe te wenden (vergelijk de Aäronitische zegen, Numeri 6,26). In de Nederlandse vertaling van Ad den Besten wordt deze notie in de tweede versregel verwoord: ‘wend naar ons toe uw licht gelaat’. Het tweede gedeelte van de eerste strofe parafraseert de tekst uit Johannes 16,13: ‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer Hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid.’

De tweede strofe verwoordt waarom leiding van de Geest nodig is, namelijk om te zorgen dat het geloof versterkt en het verstand verlicht wordt (vergelijk Lucas 17,5; Romeinen 10,17; Efeziërs 3,17-19 en 2 Timoteüs 2,7). Dit couplet grijpt tevens terug op Psalm 51,17: ‘Ontsluit mijn lippen, Heer, en mijn mond zal uw lof verkondigen.’ Wanneer het lied in de liturgie voorafgaand aan de preek gezongen wordt, heeft deze lof zowel betrekking op de preek als op het antwoord van de mens in gebed en lofprijzing.

De tweede en derde strofe zijn aan elkaar verbonden: strofe 2 eindigt met een komma en het slotcouplet opent met het voegwoord ‘totdat’. Vanuit de oorspronkelijke functie van het lied betekent deze verbinding dat woord en sacrament met elkaar verbonden worden. Immers, in het derde couplet komen we in de avondmaalsliturgie terecht door de verwijzing naar het Sanctus, het driemaal ‘Heilig’ dat in de eerste eeuwen een vaste plaats kreeg in de avondmaalsvieringen. Het verbindt de lofprijzing op aarde met die van de engelen in de hemel (vergelijk Jesaja 6,3; Openbaring 4,8).

In het Duitse Evangelisches Gesangbuch heeft het lied een vierde, doxologie-strofe:

Ehr sei dem Vater und dem Sohn,
dem Heilgen Geist in einem Thron;
der Heiligen Drieeinigkeit
sei Lob und Preis in Ewigkeit.

Deze lofverheffing werd in het eerste deel van de Cantionale Sacrum (Gotha 1651) aan het lied toegevoegd. De redacties van het Liedboek voor de kerken en het Liedboek hebben ervoor gekozen dit vierde couplet niet op te nemen. Daarmee eindigt het lied als het ware met reikhalzend verlangen, dat wil zeggen: met een couplet dat via de Sanctus-referentie naar het avondmaal wijst, waardoor het hele lied een eschatologisch open einde heeft.


Melodie

In een Duits gezangboek uit 1936 wordt als herkomst van de melodie vermeld: Cantionale Germanicum 1628 in einem handschriftl. Gochsheimer Gsb. Redwiß 1643. Tot op heden heeft niemand echter de genoemde bronnen kunnen achterhalen. De oudste liedbundel die wel teruggevonden is en waarin de melodie staat, is Pensum sacrum, Metro-Rhythmicum, die in 1648 te Görlitz verscheen. De melodie werd daarin gebruikt voor zes Latijnse oden. Drie jaar later werd de melodie bij de tekst Herr Jesu Christ, dich zu uns wend geplaatst in de hierboven genoemde bundel Cantionale Sacrum (nr. 124).

In de zeventiende eeuw verdrongen grote en kleine terts-toonladders steeds meer de modi (‘kerktoonsoorten’). Deze ontwikkeling kan soms afgelezen worden uit één enkel nootje. Een dergelijk nootje komen we tegen in de melodie van Liedboek 209: de een na laatste noot van regel 1, de leidtoon b’ (de toon die naar de dominant c” leidt). In de Cantionale Sacrum stond hier geen b’ maar een bes’. In andere zeventiende-eeuwse liedbundels werd de leidtoon echter wel genoteerd, conform de melodiek die gestoeld is op de ‘moderne’ toonladders. In zestiende-eeuwse melodieën zou men het slot van de eerste regel zonder deze leidtoon zingen: a’-bes’-c”. Wanneer de melodie namelijk van onderaf naar een slottoon bewoog, zoals hier vanaf de a, werd de voorlaatste toon niet verhoogd.

Het melodische verloop van de melodie wordt bepaald door tertsen en secundes. Des te meer valt de kwartsprong in de derde regel op, waardoor het slot van deze melodieregel en dus ook de woorden die dan gezongen worden, eruit worden gelicht.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw ontstaan melodieën waarvan alle melodieregels hetzelfde vaste ritmische patroon hebben. De melodie van Liedboek 209 is daarvan een sprekend voorbeeld. (Een ander voorbeeld is Liedboek 863: ‘Nu laat ons God de Here’.) De melodie kent in alle regels een afwisseling van twee- en driedelig ritme.

De melodie valt in twee gedeelten uiteen: regel 1-2 en 3-4. De regels 1 en 3 eindigen op de dominant, terwijl de regels 2 en 4 op de tonica eindigen. Daardoor functioneren de regelparen als een eenheid van vraag (regel 1, 3) en antwoord (regel 2 en 4).

Nederland

Het lied werd in Duitsland na de publicatie ervan rond 1650 al spoedig erg populair. In een aantal kerkorden werd het zelfs verplicht gesteld als ‘Kansellied’ dat elke zondag gezongen moest worden.

Met de bekendheid van het lied in Nederland wilde het de eerste anderhalve eeuw niet goed lukken. De melodie werd aan het begin van die eeuw bekend doordat zij in de Evangelische Gezangen de tekst ‘O groote God, die ’t aller tijd’ (gezang 82) van Rhijnvis Feith (1753-1824) vergezelde. Een aantal decennia later maakte Jan Pieter Heije (1809-1876) een paar nieuwe teksten op de melodie, maar er verscheen vooralsnog geen Nederlandse bewerking van het kansellied.

Die kwam er wel aan het begin van de twintigste eeuw, toen Dirk Christiaan Meijer (1839-1908) een vertaling maakte: ‘Zie in genade op ons neer!’ Hij publiceerde zijn liedversie, inclusief de in 1651 toegevoegde vierde strofe, in zijn bundel Lutherse Liederen (Amsterdam 1902, nr. 24).

Meijers versie nam Maria van Woensel Kooy (1875-1934) op in haar Oude en Nieuwe Zangen (Rotterdam 1911, nr. 76) en in Wijding in de kinderkerk (Rotterdam 1916).

Het lied bezat daardoor enige bekendheid toen de ‘Hervormde Bundel’ (1938) werd samengesteld. Maar toch werd het gezang niet geselecteerd. De liedbundel bevatte wel bij twee liederen de melodie van Herr Jesu Christ, dich zu uns wend; naast het genoemde gezang van Feith kreeg ook het lied ‘Gezegend is de middagtijd’ van William Wordsworth (1770-1850) de melodie met haar oorspronkelijke ritmiek toebedeeld.

Ten behoeve van het Liedboek voor de kerken maakte Ad den Besten een nieuwe vertaling van de eerste drie strofen. Het gezang werd ondergebracht in de rubriek ‘Kerk’. In het Liedboek is ervoor gekozen om de vertaling van Den Besten op te nemen in de rubriek met morgenliederen. Ongetwijfeld heeft vooral de openingszin uit de Nederlandse vertaling ‘Heer Jezus, o Gij dageraad’ de redactie op deze gedachte gebracht. Inderdaad kan het lied als morgengebed functioneren. Zoals het ‘Register op liturgisch gebruik’ (Liedboek pag. 1605) aangeeft, kan het lied ook als aanvangslied of als lied ‘Rond de Schriften’ gebruikt worden.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Frau Musica Amersfoort o.l.v. Anton Pauw; Harry van Wijk, orgel; Sander Westphal, cello