Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

211 - De gouden zonne heeft overwonnen


Die güldne Sonne voll Freud und Wonne


Tekst

Herkomst en verspreiding

Johann Georg Ebeling verzorgde in de jaren 1666-1667 een nieuwe uitgave met de liederen van Paul Gerhardt. Dit liedboek, Geistlicher Andacht-Liederen herrn Paul Gerhardts, verscheen in tien delen met telkens twaalf liederen. Het derde deel (1666) opende met het morgenlied ‘Die güldne Sonne voll Freud und Wonne’:
Het lied werd daarna opgenomen in diverse invloedrijke liedbundels, waaronder Praxis Pietatis Melica (1679, nr. 2) en het Geistreichen Gesangbuch (1704, gezang 592) van J.A. Freylinghausen, maar in Duitse taalgebieden duurde het tot in de negentiende eeuw voordat Gerhardts morgenlied populair werd.

In Nederland nam Hendrik Hasper in zijn Geestelijke liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (1935, nr. 379) een bewerking van Gerhardts morgenlied op. Tenminste, onder het lied ‘De zon met haar stralen’ staat dat het een vertaling is van ‘Die güldne Sonne voll Freud und Wonne’, maar het betreft een vertaling van ‘Die güldene Sonne / bringt Leben und Wonne’ van Philipp von Zesen (Zie Evangelisches Gesangbuch 444).
In de lutherse bundel Uit hart en mond (1953, nr 62) verscheen wel een vertaling van Gerhardts morgenlied. Deze vertaling, waarschijnlijk gemaakt door Pieter Boendermaker, omvatte de oorspronkelijke coupletten 1, 2, 3, 9 en 12: ‘Het licht der zonne is weer begonnen’. Deze vertaling verscheen – met uitzondering van couplet 3 – ook in het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (1955, nr. 228).
Ten behoeve van het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 377) maakte Ad den Besten een vertaling van de eerste vijf en laatste twee coupletten van het oorspronkelijke lied. De redactie van het Liedboek besloot van deze vertaling alleen het eerste, derde en de laatste twee coupletten op te nemen. Zodoende zijn in het Liedboek vier van de twaalf strofen geplaatst: de oorspronkelijke coupletten 1, 3, 11 en 12.

Inhoud

In de zestiende en zeventiende eeuw verschenen verschillende liederen met als titel ‘Morgensegen’, en vaak hebben ze dan een relatie met de ‘Morgensegen’ van Martin Luther. Voorbeelden daarvan zijn ‘De zon gaat op in gouden schijn’ van Michael Weisse (Liedboek 206) en ‘Nu wordt het licht, de dag breekt aan’ van Nikolaus Herman (Liedboek 208). Hoewel Gerhardts ‘Die güldne Sonne’ ook de titel ‘Morgensegen’ draagt, is het lied niet gebaseerd op het morgengebed van Luther.
Sinds Rudolf Köhler het in 1965 beweerde, wordt betoogd dat Gerhardts morgenlied geïnspireerd is op de ‘Morgensegen’ uit Paradies-Gärtlein (eerste uitgave 1606) van Johann Arndt. Maar de overeenkomsten met dit gebed zijn summier en willekeurig. Ook zijn de bewoordingen van de veronderstelde overeenkomsten te weinig specifiek om te kunnen overtuigen dat Gerhardts morgenlied schatplichtig is aan Arndts ‘Morgensegen’. Bovendien, in Ebelings uitgave wordt bij een aantal liederen nadrukkelijk vermeld dat ze gemaakt zijn bij delen uit Arndts Paradies-Gärtlein, maar bij ‘Die güldne Sonne’ ontbreekt deze vermelding.
Johannes Kulp wees in 1958 op twee andere inspiratiebronnen voor ‘Die güldne Sonne’: het lied ‘Ich sehe mit wonne’ van Matthias Apelles von Löwenstern en ‘Die güldene Sonne’ van Philipp von Zesen, maar een vergelijking van de inhoud en de strofevormen van deze liederen laat geen overtuigende overeenkomsten zien. Evenals bij Arndts morgengebed komen we in deze twee genoemde liederen thema’s, aspecten en bewoordingen tegen die algemeen in morgengebeden voorkomen.
Het ligt meer voor de hand dat Gerhardt zeer vertrouwd was met gezongen en gesproken morgengebeden. Mede daardoor zullen thema’s en elementen daaruit als vanzelf in zijn lied terechtgekomen zijn.
Zowel Köhler als Kulp hebben er terecht op gewezen dat Gerhardts morgenlied doordrenkt is van directe en indirecte referenties aan Bijbelplaatsen. Een aantal daarvan zal hieronder bij de behandeling van de strofen de revue passeren.

Strofe 1

Het lied opent met een geestdriftige beschrijving van de zon die opkomt over het land (‘unsern Grenzen’) en die verkwikkend en liefelijk is voor het hart:

Die güldne Sonne / voll Freud und Wonne
bringt unsern Grenzen / mit ihrem Glänzen
ein herzerquickendes, liebliches Licht.

Er wordt een tegenstelling geschetst met het lichaam van de ik-persoon dat neerlag, ‘aber nun steh ich, bin munter und fröhlich’ (‘Met moede leden / zo lag ik terneder, / maar nu herrijs ik, / nu zegen en prijs ik’). De dichter staat op en aanschouwt de hemel. Als Bijbelse referenties bij dit couplet kunnen onder andere genoemd worden Prediker 11,7 (‘Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien!’) en Psalm 8,2.4.
Binnen het liedoeuvre van Gerhardt is ‘zon’ meer dan een planeet; zij is beeld van God (Christus) of van Gods genade en bevrijding. Dat dit ook in ‘Die güldne Sonne’ het geval is, wordt bijvoorbeeld duidelijk wanneer we een vergelijking maken met een ander morgenlied van Gerhardt: ‘Wach auf, mein Herz und singe’. In dat lied uit 1647 wordt – explicieter dan in Liedboek 211 – de zon en het licht gerelateerd aan Gods bevrijding uit nood. Wanneer de zon inderdaad metafoor is voor redding en verlossing, dan betekent dit dat de versregel ‘Mein Haupt und Glieder, / die lagen darnieder’ ook overdrachtelijk geïnterpreteerd kunnen worden als de mens verloren in schuld.
Dat het opgaan van de zon, van het licht en het opstaan van de mens overdrachtelijke betekenissen hebben, blijkt in de vertaling van Den Besten vooral uit de woorden ‘overwonnen’ (regel 1) en ‘herrijs ik’ (regel 5).

Na deze openingsstrofe volgt in het oorspronkelijke lied een couplet waarin Gerhardt voortborduurt op de slotregel van de eerste strofe (‘schaue [ich] den Himmel mit meinem Gesicht’ – ‘prijs ik hemel, uw schoonheid met stralend gezicht’): de hemel die God gemaakt heeft, toont zijn macht en grootheid, en is de plaats waarheen de vromen zullen komen als zij dit vergankelijk leven verlaten. Dit couplet is niet vertaald.

Strofe 2

Het aanschouwen van de hemel en de nieuwe dag moet leiden tot het danken en eren van de Here. Dat is de kern van dit couplet. Wat ‘wij’ uit zijn hand ontvingen aan zegeningen, wordt aan God teruggegeven uit dankbaarheid (vergelijk 1 Kronieken 29,14). Alles wat de mens aan goederen en gaven bezit, moet dienen als offer voor de Heer. Gerhardt verwijst in dit couplet nadrukkelijk op het morgenoffer, zoals dat beschreven wordt in Exodus 29,38-40. In de oorspronkelijke tekst komt deze verwijzing sterker naar voren dan in de Nederlandse vertaling, want naast ‘Weihrauch’ (wierook) dat in de Bijbel nauw verbonden is met offeren, vermeldt Gerhardt het offeren van rammen (Duits: ‘Widder’) uit Exodus 29: ‘dankbare Lieder sind Weihrauch und Widder’.
De gedachte dat liederen lofoffers zijn, is ontleend aan Hebreeën 13,15: ‘Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan God: het huldebetoon van lippen die zijn naam prijzen, ononderbroken.’
Er is overigens een opvallende parallel tussen dit couplet en de vijfde strofe uit Gerhardts hierboven al genoemde morgenlied ‘Wach auf, Mein Herz, und singe’, die als volgt luidt:

Du willst ein Opfer haben,
hier bring ich meine Gaben:
Mein Weihrauch und Mein Widder
sind mein Gebet und Lieder.

Na dit couplet volgen in het origineel enkele strofen die niet in de Nederlandse vertaling opgenomen zijn. Het oorspronkelijke vierde couplet prijst God om zijn goede zorgen die ’s avonds en ’s morgens, dus de hele dag op te merken zijn. In couplet 5 en 6 richt de dichter zich rechtstreeks tot God. De ik-persoon bidt om het kwaad te weren en dat hij Gods geboden mag navolgen (strofe 5). In strofe 6 vraagt hij om bewaard te blijven voor nijd, na-ijver en het najagen van wereldse bezittingen.
In de oorspronkelijke zevende en achtste strofen wordt de vergankelijkheid van de mens geplaatst tegenover de onvergankelijkheid van God, wiens woord en daden eeuwigheidswaarde hebben.
De coupletten 9 en 10 richten zich weer rechtstreeks tot God. In strofe 9 wordt – in aansluiting op strofe 5 – gevraagd om vergeving van schuld en om Gods leiding in zijn leven. In couplet 10 bidt de ik-persoon om alles wat hij nodig heeft om te leven.
Hierna volgt strofe 11, die als couplet 3 in het Liedboek is opgenomen.

Strofe 3

Dit couplet handelt over de wil van God in relatie tot tegenslagen en beproevingen die de gelovige tegenkomt. Ook wanneer ziekte, tranen en klachten komen, wil de dichter zich overgeven aan de wil van God:

Willst du mich kränken, / mit Galle tränken,
und soll von Plagen / ich auch was tragen,
wohlan, so mach es, wie dir es beliebt.

Dit doet de dichter ook in de wetenschap: God ‘hast niemals keinen zu sehr hoch betrübt’ (God heeft nooit iemand bovenmatig beproefd). In dit couplet luidt de derde versregel ‘so mach es, wie es beliebt’ (een verwijzing naar Matteus 26,42b) in de Nederlandse vertaling: ‘Vader, Gij weet wat uw schepsel behoeft’.

Strofe 4

De slotstrofe grijpt terug op het begincouplet waar gezongen wordt dat de Heer na storm en duister de zon weer laat schijnen:

Kreuz und Elende, / das nimmt ein Ende;
nach Meeresbrausen / und Windessausen
leuchtet der Sonnen gewünstet Gesicht.

De opkomst van de zon betekent dat er een einde komt aan natuurrampen (‘Meeresbrausen und Windessausen’ – ‘na storm en duister’) en aan ‘Kreuz und Elende’ (‘Nacht mag het wezen’). Gerhardt geeft de zonsopgang in dit couplet daarmee een eschatologische dimensie. Dat blijkt nog sterker uit de tweede helft van het couplet. Waar in strofe 1 gezongen werd over de zon die opgaat over ‘unsern Grenzen’, dat wil zeggen: over ons land, daar wordt de zon in de slotstrofe verbonden aan de ‘hemelse tuin’ (‘himmlischen Garten’). In dit hemelparadijs wacht de dichter overvloedige vreugde (Psalm 16,11) en zalige stilte (“Freude die Fülle und selige Stille”). Waar de dichter in het eerste couplet de hemel en haar schoonheid aanschouwt, daar (ver)wacht hij in het laatste couplet (op) de hemel in de betekenis van het hemelse paradijs.
In de vertaling van Den Besten is de eschatologisch notie weergegeven in de laatste regel: ‘… op die morgen, op uw dageraad.’

Vorm

Gerhardts morgenlied heeft een zeer bijzondere versvorm. Er wordt wel verondersteld dat hij deze strofevorm ontleende aan ‘Hör, meine Schöne’, een aria van Adam Krieger (1634-1666) bij het eerste hoofdstuk uit het Bijbelboek Hooglied. Een argument voor deze ontlening zou kunnen zijn dat Kriegers lied versregels bevat waarin de zon als ‘Der Erden Wonne’ bezongen wordt:

Pflegt doch die Sonne
Der Erden Wonne,
Ihr selbst das Leben,
Gar oft zu geben.

Een belangrijk tegenargument is echter dat de aria gepubliceerd werd in Kriegers bundel Neue Arien in 6 Zehen eingetheilet die voor het eerst (postuum) in 1667 verscheen, dus een jaar nadat Ebeling Gerhardts morgenlied uitgegeven had.
Bovendien zou Gerhardt de strofevorm niet ongewijzigd van Krieger overgenomen hebben, want twee versregels tellen bij Gerhardt een lettergreep meer.

Hoe dan ook, de oorspronkelijke strofevorm van Gerhardts morgenlied bestaat uit tien regels van respectievelijk 5-5-5-5-10-5-6-5-6-10 lettergrepen. De gebruikte versvoeten zijn bijzonder, zeker voor een zeventiende-eeuws lied. De eerste vier regels bestaan uit jamben, de regels 5 en 10 bestaan uit drie dactyli, een toentertijd moderne versvoet in de Duitse dichtkunst. De regels 6, 7, 8 en 9 bestaan elk uit twee amfibrachi. Het rijmschema is aabbCddeeC.

Toen Ebeling een melodie voor Gerhardts morgenlied componeerde, ging hij uit van een andere strofevorm: van de zes versregels bracht hij de versregels 1-2 onder in één melodieregel. Dat deed hij ook met de versregels 3-4, 6-7 en 8-9. Bij deze regels ontstond zo binnenrijm.


Melodie

Van Ebelings melodieën, die hij in zijn bundel voorzag van zesstemmige zettingen (vier zangstemmen, twee violen en basso continuo), zijn slechts enkele bekend gebleven. Een reden hiervoor was mogelijk de verwantschap met de barokke aria: de melodieën waren gezien het gebruik van omspelingen, de versieringen, de grote omvang en ritmische complexiteit, waarschijnlijk te weinig geschikt als gemeentezangliederen.
Hoe het ook zij, in de loop van de eeuwen zijn diverse ‘alternatieve’ melodieën geschreven voor Gerhardts morgenlied. Dat zal erop wijzen dat de melodie van Ebeling niet zo gewaardeerd werd. Mogelijk moest een nieuwe melodie zorgen voor bredere bekendheid en breder gebruik van de liedtekst. Typerend in dit verband is dat in de eerste uitgaven van Freylinghausens Geistreichen Gesangbuch nog wel de melodie van Ebeling stond afgedrukt, maar dat deze vanaf de editie uit 1708 vervangen werd. Deze melodie van Ebeling nam Christian Schemelli in 1736 op in zijn Musicalisches Gesang-Buch, en Johann Sebastian Bach componeerde bij deze wijs een basso continuo-zetting (BWV 451). Klik hier om deze melodie te beluisteren.
Tijdens de achttiende en negentiende eeuw werden meerdere nieuwe melodieën gemaakt, maar uiteindelijk is die van Ebeling toch de standaardmelodie bij Gerhardts ‘Die güldne Sonne’ geworden.

Analyse

De uitbundige melodie in F-groot met een ternair ritme sluit aan bij de vocale balletto, een Italiaanse dans die vooral eind zestiende en zeventiende eeuw populair was en die in zekere zin model stond voor veel kerkliedmelodieën in de zeventiende eeuw, vooral in ritmisch opzicht.
Prototype is de balletto ‘A lieta vita, Amor c’invita’ van de Italiaanse componist Giovanni Gastoldi (±1554-1609), waarvan de melodie vandaag de dag in Nederland bekend is van Liedboek 675 (‘Geest van hierboven’). In Duitsland werd deze balletto in de zestiende eeuw bekend door het lied ‘In dir ist Freude / in allem Leide, / O du süsser Jesu Christ!’ van vermoedelijk Cyriakus Schneegass (1546-1597), dat voor het eerst gepubliceerd werd in het Amorum Filii Dei Decades Duae (Erfurt 1598).
Wat de strofevorm betreft, heeft dit lied met Gerhardts morgenlied gemeen dat korte zinnen van vijf lettergrepen overheersen. Bovendien wordt in het tweede deel van ‘In dir ist Freude’ een reeks van vijflettergrepige regels twee keer afgesloten met een versregel van tien lettergrepen, zoals in Gerhardts morgenlied. Mogelijk hebben deze overeenkomsten Ebeling geïnspireerd om zijn melodie voor Gerhardts morgenlied te modelleren naar ‘In dir ist Freude’ (Gastoldi’s balletto). De gelijkenissen zijn in elk geval opmerkelijk.
De melodie van Ebeling is – evenals die van Gastoldi – vindingrijk opgebouwd met gebruikmaking van vier motieven:
Ebeling heeft deze vier bouwsteentjes gevarieerd; in de meeste gevallen is daarbij het dalende motiefje stijgend gemaakt en vice versa. Motief d kent een ritmische variant. Slechts op twee plaatsen veroorloofde de componist zich meer vrijheid (in het notenvoorbeeld hieronder aangegeven met een *), waarbij de ritmiek van motieven a en c wel gehandhaafd bleven.
De motieven zijn als volgt in de melodie gebruikt:
De melodie beweegt zich in het eerste deel hoofdzakelijk rond de dominant.
Opmerkelijk is de daling in regel 4 waar de dominant onder de tonica bereikt wordt. Het kan haast niet anders dan dat Ebeling hier de tekst ‘Mein Haupt und Glieder, / die lagen darnieder’ heeft willen uitbeelden. De daaropvolgende, vijfde regel contrasteert daar sterk mee door de stijgende lijn waarbij driemaal motief a gebruikt wordt, en waarbij via de leidtoon b’ getransponeerd wordt naar de dominanttoonsoort C-groot. Ook bij deze melodieregel ligt een relatie met de tekst voor de hand: ‘aber nun steh ich, bin munter und fröhlich’.

Auteur: Jan Smelik

P.S.: Met de muzieknotatie in het Liedboek is [in de eerste druk] iets misgegaan. De regels 1, 3, 5 en 6 staan verkeerd genoteerd.