Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

212 - Laten wij zingend deze dag beginnen


Lobet den Herren, alle die ihn ehren

Paul Gerhardt
Sytze de Vries
Johann Crüger

Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied, dat bestaat uit tien strofen, verscheen voor het eerst in de uitgave van 1653 van de bundel Praxis Pietatis Melica. Das ist Übung der Gottseligkeit in christlichen und trostreichen Gesängen van Johann Crüger:

Zoals blijkt uit de plaatsing in de rubriek ‘Tägliche Morgengesänge’ betreft het een morgenlied. Paul Gerhardt dichtte de tekst waarschijnlijk tussen 1647 en 1653. In 1647 verscheen namelijk de tweede druk van Praxis Pietatis waarin liederen van Gerhardt opgenomen waren, maar het morgenlied ontbrak daarin nog.
Hoewel het lied zeker niet tot de populairste liederen van Gerhardt behoorde, bleef het wel bekend in Duitse taalgebieden.
In Nederland werd het lied pas na de Tweede Wereldoorlog geïntroduceerd. De melodie van het lied gebruikte Ad den Besten voor zijn lied ‘Lof zij den Here’, geschreven voor zondag Laetare bij Johannes 6,1-15 (Zingend geloven 1, 24). De eerste Nederlandse bewerking van de liedtekst werd pas geschreven ten behoeve van het Liedboek. Op instigatie van de redactie van het Liedboek maakt Sytze de Vries een vertaling van de oorspronkelijke coupletten 1, 2, 3, 6 en 7. De melodie is in het Liedboek ook gebruikt bij het lied ‘Zing van de Vader die in den beginne’ (Liedboek 304).

Vorm

Het is goed mogelijk dat Paul Gerhardt zijn morgenlied gemodelleerd heeft naar ‘Lobet den Herren, denn er ist sehr freundlich’, een anoniem lied uit 1565 bij Psalm 147 en Luthers tafelgebed voor na het eten (zie o.a. Evangelisches Kirchengesangbuch 199; Evangelisches Gesangbuch 304. Overeenkomstig is het gebruik van de saffische strofe, die bestaat uit vier regels waarbij de eerste drie regels elf lettergrepen tellen en de slotregel vijf syllaben heeft, afwisselend in dactyli en jamben. Het rijmschema is a-b-b-c. In de eerste regel van de meeste coupletten heeft Gerhardt gebruik gemaakt van binnenrijm:

couplet 1:
Lobet den Herren alle, die ihn ehren;
(Laten wij zingend deze dag beginnen!)

couplet 2:
Der unser Leben, das er uns gegeben,
(Hij, die het leven aan ons heeft gegeven,)

Gerhardts morgenlied heeft eveneens de refreinregel ‘Lobet den Herren!’ (regel 4) met het lied uit 1565 gemeenschappelijk. Dit geldt ook voor het gegeven dat de openingswoorden van de eerste strofe gelijk zijn aan de refreinregel (c.q. ‘Lobet den Herren’). Gerhardt heeft deze techniek ook gebruikt in zijn liederen ‘Gib, dich zufrieden und sei stille’ en ‘Was Gott gefällt, mein frommes Kind’.

Inhoud

De tien coupletten van het oorspronkelijke lied zijn naar inhoud in twee delen op te splitsen. De eerste vijf strofen roepen op om God te loven: ‘Lobet den Herren, alle, die ihn fürchten’ (in Duitse gezangboeken is het woord ‘fürchten’ rond 1700 vervangen door ‘ehren’, waarschijnlijk om zo ook in de eerste regel van couplet 1 binnenrijm te realiseren). De reden voor die oproep wordt in het tweede en derde couplet verwoord: de Heer heeft ons leven tijdens de slaap bewaard en ons daaruit doen ontwaken, zodat wij onze zintuigen en ons lichaam (‘Händ und Füsse, Zung und Lippen’) kunnen gebruiken om te danken. De twee volgende coupletten zingen over Gods bewaring tegen gevaren van buitenaf: brand die onze huizen zou kunnen verwoesten (strofe 4), dieven en rovers die onze spullen en ons lijf hadden kunnen aantasten (strofe 5).
In het tweede deel van het lied (couplet 5 tot en met 10) bidt de zanger tot God, die hij ‘treuer Hüter’ en ‘Brunnen aller Güter’ noemt, om ons leven bij dag en nacht te bewaren en om ons het goede te geven (couplet 6). In de daaropvolgende drie coupletten vraagt de dichter aan de Heer om ons te geleiden op onze wegen (strofe 7), om te zorgen dat wij handelen naar Gods woord (strofe 8) en om onze harten te richten zodat wij ook in dit aardse leven met Gods toekomst bezig zijn (strofe 9). Het laatste couplet handelt verder over het toekomstige leven:

Herr, du wirst kommen und all diene Frommen,
Die sich bekehren, gnädig dahin bringen,
Da alle Engel ewig, ewig singen:
Lobet den Herren!

Zoals bij veel zeventiende-eeuwse morgenliederen uit de lutherse traditie wordt veelal een relatie gezien tussen Gerhardts morgenlied en Luthers morgenzegen, dat de reformator opnam in zijn Kleine Catechismus. Gerhardt inderdaad heeft willen refereren aan Luthers morgengebed, is echter de vraag, want het morgenlied is anders gestructureerd dan het morgengebed. Bovendien zal elk morgengebed, al dan niet in liedvorm, als vanzelf bepaalde aspecten bevatten, zoals dankzegging voor bewaring in de nacht en een bede om Gods nabijheid in de komende dag.

Strofe 1

De vertaling van het eerste couplet is geheel in de eerste persoon meervoud gesteld. De oorspronkelijke tekst bestaat uit een oproep aan ‘allen die hem vrezen (eren)’ om de Heer te loven. In de tweede regels gaat Gerhardt dan over in de eerste persoon meervoud: ‘laßt uns mit Freuden seinem Namen singen und Preis und Dank zu seinem Altar bringen’. Mogelijk verwijst het altaar naar Exodus 29,38-39, waar gesproken wordt over het brengen van offers die ’s morgens en ’s avonds gebracht moeten worden. Mogelijk verwijst Gerhardt met ‘Altar’ naar het avondmaal, dit in navolging van Luthers catechismus waarin het avondmaal genoemd wordt: ‘het sacrament van het altaar’.

Strofe 2 en 3

De tweede en derde strofe zijn vrij letterlijke vertalingen van het origineel:

Der unser Leben, das er uns gegeben,
in dieser Nacht so väterlich bedecket
und aus dem Schlaf uns fröhlich auferwecket:
Lobet den Herren.

Daß unsre Sinnen wir noch brauchen können
und Händ und Füß, Zung und Lippen regen,
das haben wir zu danken seinem Segen.
Lobet den Herren.

Strofe 4 en 5

De vierde en vijfde (oorspronkelijk zesde en zevende) strofen verwoorden gebeden tot God om zijn bewaring, elke dag en nacht zolang we leven (strofe 4) en ook specifiek deze dag (strofe 5). Op de achtergrond klinken diverse bijbelgedeelten mee, vooral Psalm 121,4-6. De bewoording ‘Bron van het goede’ (oorspronkelijk: ‘Brunnen aller güter’) kan mogelijk verwijzen naar Jakobus 1,17.


Melodie

Melodie

Zoals hierboven gezegd, heeft Paul Gerhardt zijn lied waarschijnlijk gemaakt met het lied ‘Lobet den Herren, denn er ist sehr freundlich’ als model. Bij dit lied plaatste de in Duitsland werkzame Italiaan Antonio Scandello (1517-1580) in 1568 een melodie die hij ontleende aan de ode ‘Iam satis terrae nivis’ van Petrus Tritonius uit diens liedverzameling Melopoiae sive harmoniae tetracenticae (Augsburg 1507). Gerhardt zal mogelijk deze melodie voor zijn morgenlied gedacht hebben. (De melodie van Tritonius/Scandello plaatste Johann Georg Ebeling (1637-1676) bij ‘Lobe den Herren, alle die ihn ehren’ in zijn uitgave uit 1667 met liederen van Paul Gerhardt.)
Johann Crüger componeerde voor zijn bundel Praxis pietatis melica uit 1653 een nieuwe melodie bij het morgenlied van Gerhardt. Dat die melodie niet bij alle liedboeksamenstellers in de smaak viel, blijkt uit het gegeven dat bij Gerhardts liedtekst soms ook wel andere melodieën gebruikt zijn, zoals die van ‘Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen’ (vergelijk Liedboek 587).

Crügers melodie behoort tot het general-bastype, dat wil zeggen dat de componist niet alleen de melodie componeerde, maar ook een bijbehorende bas, waarbij hij door middel van cijfers en andere tekens aangaf welke akkoorden gespeeld moesten worden. De vierstemmige zetting in het Liedboek is gebaseerd op Crügers basso continuozetting.

De eerste drie melodieregels vallen elk in twee gedeelten uiteen; het eerste deel bestaat uit vijf en het tweede uit zes noten, waarbij de ritme van de delen in regels 1 en 2 gelijk blijft:
Nu telt het tweede gedeelte van regel 3 geen zes maar zeven noten. Oorspronkelijke had ook dit deel echter zes noten, zij het dat het afsluitende ritme verschilde met voorgaande regels:
De slotregel sluit zich ritmisch aan bij het eerste deel in de voorgaande regels.

Kijken we naar de tonaliteit en de tonale ontwikkeling van de melodie, zoals die ook ondersteund wordt door de basso continuozetting, dan zien we dat de C-groot-melodie zich hoofdzakelijk in het dominantbereik (G-groot) afspeelt. De eerste helft van de eerste regel opent en eindigt op de dominanttoon. De dominant wordt in de oorspronkelijke notatie benadrukt doordat de zevende noot van de eerste regel verhoogd is (fis’ in plaats van f’). De regel eindigt op de kwint van de paralleltoonsoort a-klein.


In de tweede regel wordt de dominanttoonsoort nog eens extra bevestigd doordat ook daar de zevende toon van de regel verhoogd wordt in de oorspronkelijke melodienotatie (c” wordt cis”), waardoor de d” (de hoogste noot van de melodie) sterker gevoeld wordt als wisseldominanttoon (dominant d” van dominant g’).


In de loop der tijd zijn de verhogingen in regel 1 en 2 verdwenen.

De derde regel opent in de hoofdtoonsoort, maar moduleert aan het einde naar de paralleltoonsoort a-klein, terwijl de slotregel meteen weer naar de hoofdtoonsoort gaat en een dalende beweging maakt van de dominanttoon g’ naar de grondtoon c’.

Auteur: Jan Smelik