Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

222 - De morgen is een vroege vriend


Een eerste kennismaking

Het Liedboek biedt een ruime verzameling morgenliederen. Deze zijn geschikt om de dienst mee te beginnen. Het lied ‘De morgen is een vroege vriend’ is afkomstig uit de bundel Zing, adem, zing met materiaal voor kinder- en jongerenvieringen. De tekst van Harrie Wouters is zonnig en licht: er is veel verwondering.
Deze lichtheid wordt gedragen door een speelse melodie en begeleiding van Willem Blonk. Alles sprankelt!
Dit lied is wel bedoeld als beurtzang: de coupletten worden gezongen door een of meer kinderen of vrouwen. De pianobegeleiding is daarop afgestemd, ze verdraagt geen mannenstemmen. Het refrein is voor de gemeente.
Wie met dit lied aan de slag gaat, zal merken dat dit een voorbeeld is van een andere muziekstijl dan het klassieke kerklied. Waar geen piano (en pianist!) en solostemmen beschikbaar zijn, zal dit lied moeilijk zijn te realiseren. Overleg tussen voorganger en kerkmusicus is dus een must!

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘De morgen is een vroege vriend’ verscheen voor het eerst in de Werkcahiers Vieringen met kinderen (1991, deel 2, ‘Land van herkomst’), waar Harrie Wouters en Willem Blonk als redacteurs bij betrokken waren. Het werd later opgenomen in de bundel Zing, adem, zing met materiaal voor kinder- en jongerenvieringen (1999, nr. 11). Van daaruit werd het enigszins gewijzigd in het Liedboek opgenomen in de rubriek morgenliederen.

Inhoud en vorm

Het lied, dat als een openingslied voor een zondagsviering is geschreven, bestaat uit drie korte strofen en een refrein. In de eerste strofe wordt de morgen bezongen als een ‘vroege vriend’ die ineens naar binnen stapt en licht geeft aan het oog en kleur aan de dingen. De tweede strofe bezingt de belofte van de nieuwe dag: het vroege licht van de zon en de vogels die al in de weer zijn. In de derde strofe wordt ‘uitgezoomd’ van de morgen van de nieuwe dag naar de zeven dagen van de week, waarop een achtste volgen moet. Zeven dagen zijn ‘te kort voor alle dromen / van liefde, licht, voor niemand bang’ (regel 2-3). De strofe verwijst naar de voltooiing van de schepping, de grote sabbat, die ooit zal volgen, terwijl het eerste zonlicht verwijst naar de eerste dag uit Genesis. Maar het is ook de zondag, de dag van Pasen, die als achtste én eerste dag op de zevende volgt. Het refrein luidt steeds: ‘Voor ieder een groet, het leven licht / en God is goed, is licht, is licht’. Het refrein eindigde in Zing, adem, zing met ‘en God is goed, allicht, allicht!’. Dit laatste is te lezen als een woordspeling: ’allicht’ is natuurlijk ook ‘(een en) al licht’. Op verzoek van de liedboekredactie, die dat woord toch niet zo gelukkig vond, is de laatste regel gewijzigd in: ‘en God is goed, is licht, is licht!’

In Zing, adem, zing geven de auteurs als tekstverwijzingen naast Genesis 1 (de schepping van het licht op de eerste dag) de hoofdstukken die in de vier evangeliën over de opstanding gaan (Matteüs 28; Marcus 16; Lucas 24 en Johannes 20). Steeds is daar de vroege ochtend bij (of zelfs vóór) zonsopgang het beloftevolle moment waarop de vrouwen bij het graf aankomen als eerste getuigen van de opstanding. Zo brengt het lied rondom de thema’s licht, opstanding en begroeting een spanningsboog aan tussen de ervaring van het vroege zonlicht van elke nieuwe dag naar de voltooiing van de schepping, waarvan de opgestane Christus de stralende belofte is geworden.


Melodie

De lichtheid van de tekst wordt gedragen door een speelse melodie en begeleiding van Willem Blonk. Hij componeerde het lied als een beurtzang waarbij de strofen zijn bedacht voor een kinderkoor of (vrouwelijke) solist. ‘De subtiele veranderingen in de gebroken akkoorden van de begeleiding geven quasi-impressionistisch kleur aan de dag die komt. Tot en met de áchtste dag! Samenbindend werkt het lied zeker als het refrein door iedereen lichtjes wordt meegezongen. Enkele melodieinstrumenten tintelen er bovenuit: zó wil je wel wakker worden op zondagmorgen!’, aldus de componist (bron: e-mail aan de compendiumredactie, 2 juni 2015).

In de oorspronkelijke versie in de Werkcahiers en Zing, adem, zing kwam het verwijdende perspectief in de verschillende tekststrofen ook in de ritmische uitwerking nog tot uitdrukking. Het ritme van het slot van de tweede regel was in de eerste strofe een achtste + kwartnoot met punt en overgebonden kwart, in de tweede strofe een kwartnoot + halve noot, in de derde strofe een halve + kwartnoot. Op verzoek van de liedboekredactie en met instemming van de componist is dat in de uiteindelijke versie in het Liedboek losgelaten. Het is daar nu in alle strofen een kwartnoot + een halve. Ook de ritmische variatie op de woorden ‘dagen lang’ in de derde strofe is weggelaten.
De melodie van de strofes (die alleen te vinden is in de koorbundel bij het Liedboek) begint als het ware met een uiteenlegging van de genoemde kleurrijke akkoorden (zoals Aleksandr Skrjabin melodie ‘uitgerolde’ of ‘horizontale harmonie’ noemde en akkoorden ‘opgerolde melodie’). In de eerste regel het (stijgende) akkoord d’-e’-g’-a’-b’ en een (dalend) D-akkoord met toegevoegde sext op de tweede helft. De tweede regel voegt de a’ en de c” toe aan de eerste regel – de d’ klinkt in de begeleiding steeds als een orgelpunt door. De derde regel is een meer melodische sequens: (a’-)b’-a’-g’-fis’ / g’-fis’-e’-d’ (op de bas b/c’), terwijl de vierde regel weer met de uitrol van het pentatonische d’-e’-g’-a’-b’ begint (op basnoot d’) en op een g’ tot rust komt, als bevestiging van de hoofdtoonsoort G-groot (ook in de bas).

Het refrein heeft een sterk syncopisch karakter en opent met een opwekkende kwartsprong g’-c”, waarna de melodie zich binnen de terts a’-c” beweegt. De tweede regel is weer een ‘uiteenlegging’ van het pentatonische akkoord, maar nu ligt de d” bovenin, als hoogste noot voor het woord ‘God’. Het eind d’-g’ met de standaard slotcadens fungeert bij wijze van spreken als ‘amen’.

De pianobegeleiding en beurtzang is essentieel voor dit lied en zonder dat eigenlijk niet te realiseren.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is geschreven als openingslied voor een zondagsviering. In het bijzonder in de paastijd met haar sterke licht- en voorjaarssymboliek, of de zomertijd met haar zicht op de volheid van de schepping zou het goed tot zijn recht komen. Het lied kan verder in de huiselijke kring of bijvoorbeeld ter opening van een schooldag functioneren, ook op de andere zes dagen van de week, tot aan de achtste.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Video: Liedboek 222 door zangers Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, piano