Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

225 - Zingen wij van harte zeer


Singen wir aus Herzensgrund

Hans Vogel
Ad den Besten
Nürnberg 1544/Frankfurt am Main 1589

Tekst

Herkomst en verspreiding

De vroegst bekende uitgave van het lied ‘Singen wir aus Herzensgrund’ dateert uit 1563. Toen verscheen te Erfurt het bundeltje Schöner Geistlicher Lieder Achte:
Hierin stond het zesstrofige lied onder de titel ‘Ein ander Gratias’ als zesde van de acht liederen afgedrukt:
In de decennia daarna werd het lied veelvuldig in gezangboeken opgenomen.
Vanaf de zeventiende eeuw verscheen het lied ook in rooms-katholieke liedbundels, waaronder het Groß Catolische Gesangbuch uit 1631 van David Gregorius Corner.
Het lied bleef in Duitsland bekend tot omstreeks 1850. Daarna verdween het lied uit liedbundels totdat het eerste en laatste couplet opgenomen werden in Das Tischgebed, editie 1928, van Jörg Erb en Karl Vötterle. Via deze bundel, waarvan meerdere heruitgaven verschenen, kwamen deze twee strofen in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 373) terecht. In het Evangelisches Gesangbuch (1995) komt het lied niet meer voor. Via het Duitse gezangboek uit 1950 werd het lied ook in Nederland geïntroduceerd. Ad den Besten maakte een vertaling, die eerst verscheen in de de proefbundel 102 Gezangen (1964, nr. 43) en daarna in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 410). Deze vertaling werd ongewijzigd overgenomen in het Liedboek.

Lieddichter

Zoals heel vaak gebeurde in de zestiende eeuw werd het lied anoniem gepubliceerd. Al in de zeventiende en vooral achttiende eeuw zocht men koortsachtig naar de dichter van het lied. Diverse namen passeerden de revue, waarbij die van Nikolaus Selnecker (dichter van ‘Blijf bij ons, Jezus, onze Heer’, Liedboek 240) het meest genoemd werd.
In de vorige eeuw stuitte de theoloog Reinhold Jauernig (1893-1966) bij toeval in het archief van het Fürstliche Reußischen Haus-Archiv in Schleiz (in het Duitse Thüringen) op documenten die de naam van de lieddichter onthulden. Jauernig vond namelijk handgeschreven gedichten in het Latijn en twee in het Duits. Het eerste Duitse gedicht betrof een lofgedicht op burggraaf Heinrich IV von Meißen (1510-1554) die katholiek was, maar desondanks de lutheranen alle vrijheid gaf. Het tweede gedicht was het tafellied ‘Singen wir aus Herzensgrund’. Bij deze gedichten trof Jauernig een brief in hetzelfde handschrift aan, gedateerd: ‘Corporis Christi [= 24 mei - JS] 1554’, en voorzien van de naam/handtekening van de schrijver: Hans Vogel. Deze was destijds rector van de Latijnse School in Rudolstadt, maar solliciteerde in de brief naar de predikantsfunctie in Schleiz. Waarschijnlijk dienden de gedichten de burggraaf te verleiden om de sollicitatie in te willigen. Vogel zal bij het schrijven van de brief nog niet op de hoogte zijn geweest dat de burggraaf als aanvoerder van het Boheemse leger een paar dagen eerder, namelijk op 19 mei, omgekomen was tijdens de belegering van kasteel Plassenburg bij Kulmbach in Beieren. Hoe dan ook, de vondst van de autograaf maakte voorgoed een einde aan discussies over de auteur van het lied. Overigens zijn de bronnen van Jauernig niet meer te controleren, want het archief ging tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.

Inhoud

Het oorspronkelijke lied telt zes strofen, waaraan vanaf het midden van de zeventiende eeuw veelal een zevende werd toegevoegd:

Das Gratias das singen wir,
Herr Gott Vater, wir dancken dir
daß du uns so reichlich hast gespeist,
dein Lieb und Treu an us beweistl
gieb uns auch das Gedeyen darzu,
unserm Leib Gesundheit und Ruh!
wer das begehrt, sprech Amen darzu.

De eerste regel van deze strofe en ook de oorspronkelijke titel spreken over het  ‘Gratias’, ‘dankzeggen’, waarmee het dankgebed na de maaltijd bedoeld werd. De meest bekende maaltijdgebeden zijn van Maarten Luther. Het lied van Vogel bevat een aantal elementen die we ook in het Gratias-gebed van de reformator aantreffen (zie hieronder), maar de liedtekst is veel omvangrijker.
Zoals vermeld zijn in de twintigste-eeuwse liedbundels in Duitsland en Nederland van de zes coupletten alleen het eerste en het laatste opgenomen. In de strofen 2 tot en met 5 wordt bezongen dat God de mensen vanaf hun vroegste begin verzorgt. Hij heeft de schepping zo gemaakt dat de mens er volop voedsel uit ontvangt. Ter illustratie citeer ik de coupletten 4 en 5:

Gott hat die Erden zugericht,
lest an Narung mangeln nicht,
Berg und Thal die macht er naß,
das dem Vieh aufwächste sein gras,
Auß der Erden Wein und Brot,
schaffet Gott und gibst uns satt,
das der Mensch sein Leben hat.

Das Wasser muß geben Fisch,
die läßt Gott trafen zu Tisch,
Eier, von Vögelein gelegt,
werden junge draus geheckt,
müssen der Menschen Speise sein,
Kirchen, Bärn, Rinder und Schwein
schaffet Got und gibts allein.

Strofe 1

De strofe opent met een oproep om God te loven en te danken voor de goedheid (‘sein Güt’) die Hij ons bewijst. Deze goedheid wordt in de tweede helft van het couplet toegespitst op het feit dat de Heer ons alle dagen van eten voorziet. Daarbij wordt – zoals in verdere coupletten van het oorspronkelijke lied nader uitgewerkt wordt (zie hierboven) – gezongen dat God niet alleen de mens, maar ook de dieren verzorgt: ‘wie er Tier und Vögel nährt’ (‘God die ook de vogels voedt’).
In dit couplet treffen we een aantal elementen aan die overeenkomen met Luthers ‘Gratias’. In beide wordt gedankt voor Gods goedheid (‘Güte’), zoals dat ook in veel psalmen gebeurt (zoals Psalm 106, 107, 118 en 136). De gedachte dat God alles wat leeft voedt (Luther: ‘der allem Fleisch Speise gibt’; Vogel: ‘So hat er uns auch gespeist, wie er Tier und Vögel nährt’) komt overeen met Psalm 136,25 en Psalm 147,9.

Strofe 2

Het tweede (oorspronkelijk zesde) couplet handelt over de wijze waarop de mens zijn dankbaarheid moet uiten als reactie op Gods goede gaven, zoals die in de voorgaande strofe(n) benoemd zijn. Er wordt gebeden om leiding van de heilige Geest zodat ‘wij’ weten hoe te danken en ‘stets nach sein’ Geboten gehn’ (‘Gods woorden nemen aan’). Op de achtergrond klinken Schriftpassages mee als Johannes 16,13 (‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer Hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid’) en Romeinen  8,14 (‘Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen van God’).
Bovendien is het gebed om de Geest nodig opdat wij Christus prijzen, nu en altijd. Het loven en dank, waarover de eerste strofe zong, is in de tweede strofe gericht op Christus.

Strofevorm

De liedtekst bestaat uit zeven regels met het rijmschema A-A-B-B-C-C-C. Elke regel telt zeven lettergrepen met drie volledige trocheeën: - v - v - v -


Melodie

In de hierboven genoemde vroegst bekende uitgave van het lied staat alleen de tekst afgedrukt, zonder melodie of wijsaanduiding. Toen het lied in het bundeltje Zwey schöne Geistliche Lieder (Neurenberg 1570) verscheen, werd op het titelblad gemeld ‘Im Thon: In natali Domini’. Daarmee werd verwezen naar de melodie zoals deze bekend was uit Ein Gesangbuch der Brüder in Behemen und Merherrn uit 1544:
Er wordt aangenomen dat deze melodie in de vijftiende eeuw ontstaan is. Een moderne notatie ervan staat hieronder in het notenvoorbeeld afgedrukt bij jaartal 1544. In de Cantica sacra (Hamburg 1588) van Franz Eler verscheen de liedtekst van Hans Vogel met de melodie, zoals deze hieronder bij jaartal 1588 staat genoteerd. Een jaar later werd het Gesangbuch, Außerlesene schöne Psalmen und geistliche Lieder (Frankfurt am Main, 1589 van Johann Rau uitgebracht. Bij het lied ‘Singen wir aus Herzensgrund’ stond een gewijzigde versie van de melodie uit Elers bundel (zie notenvoorbeeld jaartal 1589).
Wanneer de melodie uit 1544 vergeleken wordt met die uit 1588 en 1589 valt op dat overeenkomsten marginaal zijn. Men kan dan ook van mening verschillen of de melodie uit Ein Gesangbuch van de Böhmische Brüder ten grondslag ligt aan de wijs uit 1588/1589. Hoe dan ook, de melodieversie uit de liedbundel van Rau is in twintigste-eeuwse bundels bij de tekst van Hans Vogel geplaatst.
In het Evangelisches Kirchengesangbuch en zijn opvolger Evangelisches Gesangbuch wordt de wijs ook gebruikt bij andere liederen: ‘Da Christus geboren war’ (EGK 19) en ‘Wunderbarer Gnadenthron’ (EG 38).

Analyse

De dorische melodie (met twee kruizen, dus finalis: e, dominant: b) bestaat uit zeven regels; regel 2 is gelijk aan regel 7 en de regels 5 en 6 zijn eveneens identiek. De wijs speelt zich af in het hexachord naturale (c.q. d’-b’) met uitzondering van de vierde regel; daar muteert de wijs naar hexachord durum (c.q. a’-fis’’):

De melodie beweegt zich in het ternair ritme ‘lang-kort’, dat alleen in de regels 2 en 7 doorbroken wordt. Met uitzondering van regel 4 kent elke regel een of twee tertssprongen, maar voor het overige beweegt de melodie zich in secunden. De regels 1, 5, 6 zijn hoofdzakelijk een omspeling van de mi (fis’). Regel 4 beweegt zich rond de re (b’) in hexachord durum. In geen van de regels wordt de dorische finalis e’ met een do bevestigd; sterker, regel 3 eindigt met die do zonder dat deze leidt naar de finalis. De genoemde elementen zorgen ervoor dat de melodie een licht, zwevend karakter heeft dat bijzonder is voor een dorische melodie.


Liturgische bruikbaarheid

Het spreekt voor zich dat het lied primair bestemd is om na de maaltijd gezongen te worden. Het kan ook klinken tijdens dankdiensten voor gewas en arbeid in november.

Auteur: Jan Smelik