Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

233 - Wat klaarstaat op de tafel


Getijden

Tekst

Een kort en krachtig lied, in al zijn eenvoud, om te zingen bij de dagelijkse maaltijd. Het is op verzoek geschreven. Jonge gezinnen in de Oude Kerk (Amsterdam) vroegen erom. Ze wilden de huismaaltijd met een gezongen gebed beginnen. Met een tekst als deze leren kinderen van jongs af aan een basishouding hoe om te gaan met voedsel. Om te danken, te delen en om zelf daarna ook voedsel te zijn. Want zelf gevoed straal je, na de maaltijd, verder Gods goedheid uit (zie de derde strofe).

Structuur

Strofe 1 beschrijft de situatie, strofe 2 spreekt de (joods-christelijke) zegenbede uit voorafgaande aan de maaltijd, en strofe 3 bidt om blijvende verbondenheid.

Hoewel de drie strofen kort zijn, wordt er toch heel wat gezegd! De eerste strofe vraagt aandacht voor de vruchten van de aarde, ‘het goede van het land’. Mooi is het ‘met alle liefde’. Kun je even de aardappels doorgeven? Ja, natuurlijk, met alle liefde, alsjeblieft. Bijna gewone spreektaal en toch geladen: ‘met alle liefde van hand tot hand’.

De tweede strofe begint met een liturgische associatie: ‘Wij zegenen U, Vader’. Zie ook Liedboek 402a: ‘Wij zegenen U, Vader, vanwege de heilige wijnstok David, uw knecht’, een zegengebed voor de Maaltijd van de Heer uit de vroegchristelijke Didachè-liturgie (tweede eeuw). Een dergelijke zegenbede sluit aan bij de joodse gebedstraditie, waarin vele handelingen (en eten is een handeling) voorafgegaan worden door een beracha (‘baruch Adonai’): een zegening van de Eeuwige.

De zegenbede richt zich tot de ‘Vader’, die vervolgens ‘als gastheer in de kring’ wordt omschreven. Daarmee is dit lied geheel tot God gericht. In de derde strofe wordt het eigenlijke gebed verwoord: ‘O bron van alle leven, bewaar ons voor elkaar’. Met deze ‘bron’ wordt de Eeuwige zelf bedoeld.

Strofe 2 meldt nog dat er ‘genoeg is voor vriend en vreemdeling’. Hiermee wordt de tafel en het aanwezige voedsel betrokken op de gastvrijheid van de tafelgenoten en het vanzelfsprekende delen met anderen, ook hen die je niet kent of jou (nog) vreemd zijn. Het lied begeeft zich daarmee in de profetische traditie van ‘De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan …voor alle volken’ (Liedboek 762, bij Jesaja 25,6-8).

Ten slotte, na het gebed in de eerste twee regels van de derde strofe, eindigt het lied met een soort belijdenis. Of een opdracht, een geheugensteun ook: ‘Uw goedheid is het licht, wij uw kandelaar.’

Dat doet denken aan Jezus’ uitroep tot zijn leerlingen ‘Jullie zijn het licht van de wereld’ (Matteüs 5,14-15) met aansluitend het beeld van de ’standaard’, de ‘kandelaar’ waarvandaan het licht daarop geplaatst pas kan stralen (zie ook Liedboek 500). Zo kan Gods goedheid vanaf deze tafel licht werpen op onze omgeving. Daarmee krijgt, zoals de auteur het zelf verwoordt, ‘het eten ook een ‘verkondigende’ functie.’ (Commentaar Zingend Geloven 7)

Wellicht verwijst het slot ook nog naar het aansteken van de twee sabbatskaarsen in het joodse gezin, voor de maaltijd op de avond voor de sabbat, op een altijd bijzondere kandelaar.

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Zoals in de teksttoelichting geschreven staat: het lied is ontstaan op verzoek van jonge gezinnen binnen de gemeente van de Oude Kerk in Amsterdam om de dagelijkse maaltijd thuis zingend te kunnen beginnen. Daarvoor werd een placemat gemaakt met nog twee gezongen maaltijdgebeden: Liedboek 229 en Liedboek 234.

De melodie heeft een eenvoudige en herkenbare structuur: A-B-A-C. Het eerste regelpaar begint en eindigt op de dominant (a’). Nadat de derde regel de eerste regel herhaalt, sluit de melodie af op de grondtoon. De derde regel kent een ander slotinterval (a’-d’) dan regel 1 (a’-fis’). Juist dat verschil van de derde regel ten opzichte van de eerste regel blijkt in de praktijk lastiger te zijn dan het lijkt. Dat geldt ook voor het slotinterval van regel 2 (cis’-a’) en het openingsinterval waarmee de slotregel begint (e’-g’).

De driestemmige zetting in de koorbundel is voor sopraan, alt en mannenstem, dat is de klassieke samenstelling van een gezin: vader (mannenstem), moeder (alt) en kinderen (sopraan). Maar ja, zo biecht de componist op in een toelichting, ook in huize Winter heeft het zo nooit geklonken…

Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in deel 22 van Amsterdamse Katernen. Daar is het ook afgedrukt op de melodie van ‘Wij wachten op de koning’ (Liedboek 461).

Auteur: Pieter Endedijk