Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

238 - Vriendelijk licht van de heilige glorie


Phoos hilaron

Getijden
vermoedelijk 2e eeuw

Tekst

Het gezang ‘Vriendelijk licht van de heilige glorie’ is qua tekst een van de oudste bewaard gebleven christelijke hymnen en dateert misschien uit de tweede eeuw. Basilius van Caesarea (ca. 330-379), de vader van het oosterse monastieke leven, noemt het vanouds bekend. Rond het jaar 150 wordt het geciteerd door Justinus de Martelaar. Evenals Liedboek 237, ‘O zalig licht, Drievuldigheid’ is ook dit gezang een lichthymne, welke in de byzantijnse liturgie tot op heden als het geliefde Φῶς Ἱλαρόν (‘Phoos Hilaron’; letterlijk ‘Vreugdevol licht’) wordt gezongen tijdens de vespers, wanneer de zon ondergaat en de gelovige geest zich openstelt voor het blijvende licht ‘van de heilige glorie van de onsterfelijke heilige Drievuldigheid’. ‘Wanneer het oog van de dag zich sluit over de arbeid, wordt de blik van de ziel op het onzichtbare aangescherpt.’ (De Sutter 1974, blz. 205) De praktijk om het invallen van de duisternis en het ontsteken van de lamp religieus te duiden was de vroege Kerk vanuit het Jodendom bekend. Zoals blijkt uit Handelingen 20,8 hebben de eerste christenen bepaalde gebruiken uit de synagoge en de joodse huisliturgie overgenomen.

De Kerk van de eerste eeuwen moet veel lofzangen gekend hebben. Toch is deze in feite prille hymnenschat verloren gegaan. Oorzaken hiervan zijn misschien verboden naar aanleiding van ketterse teksten, of wellicht doordat teksten afhankelijk waren van orale overlevering en veel hymnen daardoor in vergetelheid zijn geraakt. Wat overgebleven is zijn ‘Gloria in excelsis Deo’, de hoofdgedachten van het ‘Te Deum’ (zie Liedboek 411 en 412), die in sterke mate overeenkomen met de inhoud van Liedboek 238, ‘Ubi caritas et amor’ (568a en 568b), en het hier nader uitgelegde ‘Phoos Hilaron’. Deze laatste tekst kwam pas rond 1700 in het Westen in gebruik, met name in de anglicaanse en lutherse eredienst. Zie bijvoorbeeld het schone ‘O gladsome light’, nr. 247 in The New English Hymnal.

Inhoud

Het korte gezang telt oorspronkelijk niet meer dan 44 woorden en men zou zich erover kunnen verwonderen dat deze lichthymne, die zo zeer beroemd was in de Griekse kerken, nooit door de Latijnse liturgieën overgenomen werd. Heeft de Latijnse liturgie dit lied niet eens gekend? Misschien ligt de oorzaak hiervan aan de stijl van de tekst. Het valt bijvoorbeeld op dat het refrein geen enkel werkwoord heeft. Het is de typisch oosterse stijl van de hymnische verheerlijking door middel van juichende adjectieven. Zie ook de twee verzen: geen spoor van vragen of smeken, alles is gericht op de zuivere en onbelemmerde lofprijzing. Het is dan ook te begrijpen dat de meer naar nuchterheid geneigde poëzie van de Latijnse hymnen zich hier niet zo goed thuis voelde. De uitgebreide en met veel plechtstatigheid, wierook en diepe buigingen voltrokken oosterse liturgie is de zichtbare expressie van dit kenmerkende genre lofprijzende gezangen: ‘Wij zingen Vader, Zoon en Geest het heilig loflied toe: eer zij God’ (vers 1).

Een hymne bij het vallen van de avond

De Griekse tekst is vertaald door Godfried Danneels, die in het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw in Brugge met zijn studenten toewerkte naar een liturgische gestalte van een zaterdagavonddienst, ‘Nocturnen’ gedoopt. Naast psalmgezang, voorbede, homilie en introïtuslied van de komende zondag, stond een evangelielezing centraal. Bij de aanvang van deze dienst plaatste hij een ‘lucernarium’, een klein officie bij het aansteken van de lampen. Ziehier de oorsprong van zijn ‘Vriendelijk licht’, dat in 1966 samen met andere hymnen van zijn hand bij de uitgeverij Patmos (Antwerpen, 1966) verscheen in de uitgave Nocturnen, Getijden naar de zondag toe (samenstelling Grootseminarie Brugge). De ‘Orde voor een vesper later op de avond’ in het eerste deel van Dienstboek I (blz. 971-974) plaatst ‘Phoos Hilaron’ aan het begin van de viering nadat er wierook en een kaars zijn aangestoken, met de aantekening ‘eventueel als begeleiding van gebedsintenties’.

Tekstbewerkingen

Het beeld van het vriendelijke licht en wellicht ook de bekendheid van ‘Phoos Hilaron’ hebben in de loop der jaren dichters geïnspireerd tot het schrijven van teksten in deze geest, overigens alle met eigen inhoud, die veelal niet zoals die van Liedboek 238 puur lofprijzend zijn. Bekende voorbeelden zijn ‘Vriendelijk licht, dat heel de dag’ van Mattheus Verdaasdonk en Albert de Klerk (zie Liedboek 254) en ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’ van Huub Oosterhuis en Bernard Huijbers (zie Liedboek 221). John Henry Newman dichtte al in 1833 het in de Engelse hymnologie welbekende en in vroegere Nederlandse liedbundels in vertaling (‘Leid, vriend’lijk licht’) opgenomen ‘Lead, kindly light’ (zie The New English Hymnal nr. 392). 


Melodie

Ofschoon de bewoording min of meer vaststaat, is er geen bepaalde melodie uit de vroegchristelijke periode overgeleverd. Conform de byzantijnse traditie wordt dit lied veelal a capella gezongen, dus zonder begeleiding door muziekinstrumenten. De componist Ignace de Sutter concipieerde een melodie in eenstemmige gregoriaanse geest, die in de koorbundel bij Liedboek daarom terecht geen meerstemmige zetting heeft meegekregen en waarvan de begeleiding achterwege zou moeten blijven, of minstens met een summiere registratie worden uitgevoerd. Hij schreef haar (waarschijnlijk) in 1964 op verzoek van vertaler Godfried Danneels ten behoeve van de boven beschreven Brugse Nocturnen. In een aan dit lied gewijd artikel vertelt de componist dat het vrije ritme en de melodische welving van deze hymne inderdaad gregoriaans van snit zijn. (De Sutter 1974, blz. 205-207) Beproefd werd, schrijft hij, een soort ‘verhevigde zegging’ van de tekst, in de richting van een ‘verinnerlijkte geestdrift’. Hij wijst hiervoor onder andere op de (uiterlijk geziene) anticlimax bij de opsomming, ‘de hemelse, de heilige, de zalige Jezus Christus’. Ook de keuze van de toonsoort, de frygische mi-modus, garandeert volgens hem op gregoriaanse wijze de typische oosterse ‘welriekende geur van het gebed’.

Theologie in muziek

Het was niet te achterhalen of de antifonale vorm van dit gezang werd gekozen door de tekstdichter of door de componist. Een antifonaal gezang bestaat uit voorzangverzen met een refrein, waarbij de nadruk ligt op dit laatste. Geheel in gregoriaanse stijl is de melodie van de voorzang een reciteerformule. De Sutter heeft daarbij zijn aard als liedcomponist niet verloochend: de centrale toon g’ krijgt in het tweede gedeelte een kleine melodische ontwikkeling naar een kwart hoger. Het is een mooi voorbeeld van een nadere theologische duiding van de tekst door de componist, die in het eerste voorzangvers de ‘Vader, Zoon en Geest’ en in het tweede ‘U, Zoon van God, die alles ’t leven geeft’ hoorbaar in de hoogte plaatst. Eenzelfde muzikale theologie doet zich voor in het refrein, waarvan de melodie in de derde regel tot haar hoogtepunt komt boven ‘onsterfelijke Vader’.

In dit opzicht mag het begin van het refrein beschouwd worden als een niet minder mooi en subtiel voorbeeld van melodie als theologische taal: het ‘Phoos Hilaron’ wordt hier bij zijn aanhef in een muzikaal motto samengevat. Zijn vier eerste tonen zijn namelijk de begintonen van het bekende gregoriaanse ‘Te Deum laudamus’ (‘U, God, loven wij’). Het is in al zijn eenvoud liturgische muziek op haar best.

 Auteur: Anton Vernooij

Bronnen

http://www.noemewv.nl/Hymnologie/Greek.Hymnody/Phos.hilaron.html (geraadpleegd: 29-06-2015)
Dienstboek. Schrift – Maaltijd – Gebed. Zoetermeer 1998.
Ignace de Sutter, De dienst van het lied. Muziek-historische en didaktische studies over het Kerklied in de Oecumene. Brugge 1974.


Media

Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel