Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

242 - Nu is de dag voorbijgegaan


Nun sich der Tag geendet hat

Adam Krieger Johann Friedrich Herzog
Ria Borkent
Adam Krieger

Tekst

Herkomst en verspreiding

Het Duitse origineel van dit avondlied kent tien strofen, en heeft een complexe wordingsgeschiedenis. De tekst gaat oorspronkelijk terug op een wereldlijke aria die in 1667 postuum verscheen in de bundel Neue Arien van Adam Krieger (1634/1666), onder de titel ‘Aria 8. Der Liebe Macht herscht Tag und Nacht’. Aan de melodie (die al in 1656 was gepubliceerd, zie verderop in dit artikel) was een becijferde bas toegevoegd, en de aria werd ook nog voorzien van een instrumentaal ritornel:
De eerste strofe van dit wereldlijke lied luidde:

Nun sich der Tag geendet hat
und keine Sonn mehr scheint
schläft alles was sich abgematt’
und was zuvor geweint.

Deze strofe werd door Friedrich Herzog (1647-1699) in 1670 overgenomen en aangevuld met acht andere tot een avondlied met een geestelijk karakter. De 23-jarige Herzog was op dat moment nog student in Wittenberg. Het lied verscheen met deze negen strofen en met de melodie van Krieger in 1692 in een verzameling van 134 geestelijke liederen die door de drukker en uitgever Andreas Luppius werd verzorgd, de Andächtig Singender Christen-Mund, das ist: Wahrer Kinder Gottes geheiligte Andachten, later bekend geworden als het ‘Pietistengesangbuches’. Een jaar later, in 1693, verscheen het nogmaals in het Leipziger Gesang-Buch van Gottfried Vopelius, maar nu met de (uiteindelijke) tien strofen, waarvan de achtste de toegevoegde strofe was. Het gezang kreeg geen nummer mee en ook werd de melodie niet vermeld:

De liedtekst verscheen vanaf het einde van de zeventiende eeuw in talrijke bundels, waaronder als nummer 622 in het invloedrijke Geistreiches Gesang-Buch van Johann Anastasius Freylinghausen (1704), wederom met alle tien strofen, maar zonder de melodie van Krieger. Die werd later wel weer gebruikt toen het lied werd opgenomen in diverse gezangenbundels, waaronder het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950 nr. 364) en het Evangelisches Gesangbuch (1994 nr. 478). In beide bundels staan overigens 9 strofen: de vijfde die nog wel in Freylinghausen stond, is weggelaten.

De eerste Nederlandse – zeer vrije – vertaling van dit lied was van de hand van Hendrik Hasper en verscheen in diens bundel Geestelijke liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (1935, nr. 395). In Bonte vlucht. Eerste bundel (nr 85) van Piet Tiggers uit 1938 staat een wereldlijke (!) versie van de eerste twee strofen: ‘Nu weer de dag ten einde is’, waarvan de melodie (een variant van die uit het Liedboek) toegeschreven wordt aan ‘J. Krieger (1651-1735)’. De (vrije) vertaling van Ria Borkent die in het Liedboek is opgenomen werd geschreven in het kader van een reeks radioprogramma’s (vanaf 1995) over de koralen van Johann Sebastian Bach, in dit geval het koraal uit de cantate ‘Nun sich der Tag geendet hat’ (BWV 396). De vertaling verscheen in Borkents bundel Een vleugje eeuwigheid - Tachtig Bach-koralen herdicht (1998, koraal 70) en telde acht strofen. Van deze acht strofen selecteerde de redactie van het Liedboek er op haar beurt vijf (de eerste vier en strofe 7). Deze corresponderen met de strofen 1, 2, 3, 4 en 7 uit het huidige Evangelisches Gesangbuch (nr. 478).

Inhoud

Het lied, waarvan elke strofe een eenvoudig rijmschema heeft (ABAB), begint met de beschrijving van het einde van de dag: het invallen van het donker, de dingen die moe zijn en door de slaap worden aangeraakt. Daartegenover staat als contrast in strofe 2 God zelf, die nooit slaapt (een verwijzing naar Psalm 121) en voor wie, omdat Hij zelf ‘enkel licht’ is, geen duisternis bestaat. Dit is natuurlijk een verwijzing naar Psalm 121,4: ‘Nee, Hij sluimert niet, hij slaapt niet, de wachter van Israël’, en men kan ook denken aan Micha 7,8: ‘al is het donker om mij heen, de Heer is mijn licht’. In strofe 3 verschuift de tekst van het derde-persoons- naar het eerste-persoonsperspectief. De ‘ik’ van het lied bidt tot God om bescherming in de nacht. Het donker waarvan in het lied sprake is, staat ook voor de ‘zwaarte van mijn schuld’, die zich in strofe 4 manifesteert. De ik-figuur spreekt echter zijn vertrouwen uit in God die zijn of haar leven ‘aan het licht’ zal brengen – een mooi contrast met ‘het lieve licht’ dat juist verdwenen is (strofe 1). God is immers degene die waakt in de nacht, en degene die hem of haar na de nacht persoonlijk weer zal doen ontwaken. Hoewel er geen directe verwijzing is naar het verhaal van het dochtertje van Jaïrus, zou men dit lied wel in die richting kunnen interpreteren: de ik-figuur bevindt zich in de zwarte nacht en het donkere getij van de dood, die echter geen dood, maar slechts slaap zal blijken te zijn, waaruit hij of zij door God zal worden opgewekt (vergelijk Marcus 5,39).


Melodie

De melodie van Adam Krieger is ouder dan de tekst en verscheen oorspronkelijk bij het lied ‘Ihr schönsten Blumen in der Au’ in Tim. Ritzschens verteutschte Spanische Ziegeunerin (Dresden 1656, klik hier en ga naar pagina 16/53). Dit boek was een Duitse vertaling van Selsam trougeval tusschen een Spaens edelman en een heydinne van Jacob Cats. Aanleiding voor het lied was de bruiloft van een schoonzoon van Heinrich Schütz, die als weduwnaar voor de tweede keer trouwde. Hieronder ziet u de melodie afgedrukt met een becijferde baslijn.
De melodie wijkt op kleine details af van de melodie die hierboven al werd afgedrukt en ook van die uit het Liedboek. Zo wordt in de eerste regel de gepuncteerde a’ herhaald, in plaats van dat hij al naar de b’ gaat. Op de derde noot van de tweede regel van de melodie is een ‘tierce coulée’ te vinden: de overgang van de tweede naar de derde noot is een opgevulde kleine terts. En ook het slot van de melodie is anders, namelijk dis’-fis’-e’ in plaats van fis’-e’-e’. Overigens komt men de melodie, die in e-klein staat, ook wel een kleine terts hoger genoteerd tegen, zoals in de bundel Lieder & Weisen vergangener Jahrhunderdte: Worte und Töne den Originalen entlehnt van C.F. Becker (Leipzig, 1853):
Qua structuur bestaat de eenvoudige melodie uit twee helften. In de eerste helft beginnen de twee regels beide met een dalende kwint, in de tweede helft beginnen beide regels met een stijgende secunde. Beide helften hebben als tweede noot een gepuncteerde kwart, en ze eindigen met respectievelijk de leidtoon (dis’) en de tonica (e’). De noot van twee tellen aan het einde van de tweede regel doet als afsluiting van de eerste helft de tweedeligheid nog extra uitkomen. De lage ligging van de melodie en de dalende kwinten in de eerste twee regels beelden mooi het einde van de dag en de zonsondergang uit (een muzikaal-retorisch principe uit de barok genaamd hypotyposis: het uitbeelden van de tekst in de muziek) en maken deze tevens enigszins melancholische melodie uitermate geschikt voor dit avondlied.

Auteur: Erik Heijerman