Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

252 - De avondwind draagt deze dag


Nun trägt der Abendwind den Tag


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘Nun trägt der Abendwind den Tag’ verscheen voor het eerst in 1987, tezamen met de melodie van Herbert Beuerle, in de bundel Da war die Nacht, da kam das Licht – Neue Geistliche Lieder von Kurt Rose (München 1987, nr. 48). Het verscheen vervolgens in diverse Duitstalige gezangbundels zoals Singt Jubilate – Lieder und Gesänge für die Gemeinde (Evangelische Kirche Berlin-Brandenburg-Schlesische Oberauslitz, 1991, nr. 190) en in Zwitserse gezangboeken: het Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998, nr. 608);  het Katholisches Gesangbuch (1998, nr. 688) en het  Christkatholisches Gebet- und Gesangbuch (2004, nr. 328). De route naar Nederland verliep echter via het tussen 1986 en 2017 jaarlijks gehouden ‘Interdisciplinäres Ökumenisches Seminar zum Kirchenlied’ in Kloster Kirchberg in Zuid-Duitsland, waar ook vertegenwoordigers van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied bij betrokken waren. Zo kwam dit lied van Kurt Rose op de redactietafel van Zingend Geloven, in welke reeks het in een vertaling van Sytze de Vries verscheen (deel 6, 1998, nr. 21). Van daaruit is het in het Liedboek opgenomen. Het lied stamt uit de traditie van het ‘Neues Geistliches Lied’ waaraan Rose in de jaren tachtig van de vorige eeuw een ruime en zeer verscheiden bijdrage heeft geleverd en die zich kenmerkt door een oriëntatie op tekstuele en muzikale eenvoud, aansluiting zoekend bij het vroege kerklied.

Vorm en inhoud

Het lied bestaat, zowel in de vertaling als in het origineel, uit vier strofen van elk drie regels die tezamen slechts twee volledige zinnen vormen en heeft dus een tweedelige structuur. De drie stroferegels staan in een jambische tetrameter (8-9-8) en kennen in het origineel als rijmschema A-B-A, waarbij de binnenste regel vrij rijmt. In de vertaling is het rijm in zijn geheel achterwege gelaten. Het doorlopen van de lange zinnen over de strofes, met gebruikmaking van enjambementen, geeft een gevoel van rust en ‘lange duur’, terwijl de indeling van het lied in twee helften doet denken aan het parallelisme van de psalmen.  

Hoofdthema van dit avondlied is de commendatio temporis: het toevertrouwen van de tijden in Gods handen, een aan de commendatio animae (het toevertrouwen van de ziel in Gods hand) verwant thema uit de liturgie van de stervenden. Ook klinkt de beurtzang uit de completen mee (Psalm 31,6): ‘In uw handen, Heer, beveel ik mijn leven’. Wie in de avond de dag overziet, kan door de zwaarte ervan getroffen worden en ook door de eindigheid van het mensenleven. Het lied draagt de dag en het betrekkelijke mensenleven als het ware op de vleugels van de avondwind tot in Gods handen. Al zingend treedt de rust van de nacht in.

In de eerste strofe wordt het aerodynamische beeld van de avondwind opgeroepen, die, vooral in warme streken, aan het eind van de dag, als het aardoppervlak afkoelt, opwaarts waait en daarmee verfrissing brengt. Die dag is, in vertaling, ‘overvol van licht en duister’, en wordt niet onverdeeld positief verwoord. Rose dicht de dag zelfs een ‘Last van Licht und Schatten’ toe. Die wordt ‘mit schwerem Flügelschlag’ weggedragen. De ‘brede wieken’ verwijzen naar Bijbelse teksten waarin God vliegt ‘op de vleugels van de wind’ (2 Samuël 22,11; Psalm 18,11; 104,3) .

In de tweede strofe wordt de ‘liefdevolle hand’ van God genoemd als de bestemming van de last van deze dag (Rose: ‘das Gewicht der Erde’). De dag wordt van haar zwaarte bevrijd doordat ze opgenomen wordt ‘in Gottes Zeit’, het beeld uit Psalm 31: ‘Mijn tijden zijn in uw hand’ (31,16).

Tegenover dit beeld wordt in de derde strofe – de tweede helft van het parallellisme – het gewicht van de dag gerelativeerd: een ademtocht is het, ‘wie schnell verweht!’. De vraag is waar nu eigenlijk al dat licht en donker gebleven zijn. Rose dicht: ‘Ein Dank, ein Seufzer in Gebet’. Die zucht van het hart verwijst ongetwijfeld naar het onophoudelijke bidden in Romeinen 8,22-26, maar het staat in verband met de avondwind: de leven gevende wind van Gods adem en het aardse ‘zuchten’ van ons gebed zijn in dit lied op elkaar betrokken.

En ongemerkt valt in de vierde strofe dan de nacht: de dag is al in Gods handen gelegd, ‘waarin Hij alle tijden houdt’. Rose dicht hier met de in de vertaling al eerder aangehaalde Psalm 90: ‘wo Tage, Jahre, Zeiten ruhn’. Het woord ‘welbewaard’ in de vertaling van De Vries doet onwillekeurig de berijmde versie van Psalm 27 meeklinken: ‘in zijn bescherming ben ik wel bewaard’ (Liedboek 27: 1).

Twee zaken vallen nog op in dit lied. Allereerst hoezeer het zingen zelf een ‘ritueel’ is dat de tijd begeleidt. Roses tekst begint met het woord ‘Nun’. Dat woord komt bij hem nog tweemaal terug: in de derde strofe: ‘Sieh nun den Tag’ en in de vierde strofe: ‘… der Tag ist nun / schon lang gelegt in Gottes Hände’. Het lied geschiedt dus ‘nu’, op het uur van licht en donker. Het zingen van dit lied zelf neemt de zanger als het ware de last van de dag van deze dag uit handen, en al zingend, op de ‘mediantrust’ (de met de structuur van het parallelisme verbonden adempauze tussen de twee vershelften) wordt de verzuchting van het gebed bijna ongemerkt tot een danklied, de dag is op de adem van Gods eeuwigheid overgegaan in de nacht.

Het andere is de belangrijke niet-tekstuele notie (de ‘subtekst’) die de melodie van Beuerle aan dit lied (en het zingen/bidden) ervan meegeeft. De eerste regel is namelijk exact die van de vredesantifoon ‘Verleih uns Frieden g’nädiglich’ (Luthers vertaling van ‘Da pacem Domine’, vergelijk Liedboek 414 en Liedboek 1012). Commentatoren wijzen erop dat diezelfde melodische formule ook is gebruikt voor het lied ‘Veni redemptor gentium’ (bij Luther: ‘Nun komm der Heiden Heiland’, zie Liedboek 433). Zo wordt zowel een sfeer van vrede opgeroepen als de context van deze tijd in afwachting van de voltooiing ervan, wanneer de ‘Redder der wereld’ verschijnen zal.


Melodie

De melodie van Beuerle, ontleend aan ‘Verleih uns Frieden gnädiglich’, kent een contrastrijk verloop. De opgevulde dalende terts (c”-b’-a’) van het einde van de eerste regel wordt in de tweede regel hernomen en uitgebreid, waardoor een lange dalende lijn ontstaat die een septiem ontspant, waarbij het slot e’-d’-e’ verwijst naar de kop van de eerste regel (a’-g’-a’). De derde regel beweegt zich van de grondtoon d’ via een pentatonische ladder naar het octaaf d”, de topnoot van het lied. De laatste vijf noten wijzen terug naar het slot van de eerste regel. De melodie staat in de hypodorische modus, cirkelt om de tonica a’ heen tussen de bovenkwart d” en de onderkwint d’. Dit krachtige op en neer bewegen doet onwillekeurig denken aan de brede wiekslag uit de tekst, maar ook aan de beweging van zwaar naar licht, van licht naar duister. De rond de tonica psalmodiërende openingsregel roept eerder een sfeer van rust en geborgenheid op.

De melodie stond oorspronkelijk een toon hoger genoteerd (in b, zo ook in Zingend Geloven 6), maar staat in de meeste latere liedbundels in a genoteerd zoals ook in Liedboek. De sfeer van Beuerles melodie en van zijn zetting ademt geheel die van het ‘neomodalisme’, teruggrijpend op de oude, vroegreformatorische kerkliedmelodieën. Het geeft een zekere tijdloze sfeer aan het geheel, wat de betekenis en werking ervan op een bijzondere manier ondersteunt. Het is zeker aan te raden de begeleiding die Beuerle zelf maakte aan te wenden waarin hij geheel afziet van het gebruik van laddervreemde noten, hetgeen de ingetogen sfeer nog versterkt. Deze zetting is opgenomen in de koorbundel bij het Liedboek. Wat het tempo betreft: een rustige gesproken voordracht van de tekst wijst wat dit betreft de weg.


Liturgische bruikbaarheid

Er zijn weinig liederen waarvan de liturgische bruikbaarheid zo voor de hand ligt als de avondliederen. Het is wel zaak om goed te letten op de sfeer waarbinnen men een lied als dit zingt: een ingetogen bijeenkomst, vespers of completen, ter afsluiting van een – wellicht ‘zware’ – vergadering, of een stil moment in huiselijke sfeer kunnen goede momenten zijn om dit lied aan te heffen, mits in de uitvoering ook de ruimte voor het ‘ritueel’ wordt opengehouden – speel gerust eens met de lengte van de rust tussen de strofes 2 en 3! De eigenheid van de melodie leent zich bovendien uitstekend voor een uitvoering zonder begeleiding, zodat een instrumentalist niet altijd voor handen hoeft te zijn. Ter mogelijke verhoging van de bruikbaarheid gaat hieronder ook nog een afdruk van de melodie bij met de akkoordsymbolen zoals die (een toon hoger) zijn opgenomen in Da war die Nacht, da kam das Licht. Deze corresponderen met Beuerles originele begeleidingszetting:
Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Uitvoerenden: Apeldoorns Kerkmuziekensemble o.l.v. Thea Endedijk-Griffioen; Wilbert Berendsen, orgel