Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

271 - Jezus Christus is het licht van God



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Liedboek 271 is een liturgisch gezang dat gezongen kan worden bij de aanvang van een viering.
Over het ontstaan schreef de auteur, Nico Vlaming, in een bericht aan de compendiumredactie op 8 oktober 2014:
‘Plaats van ontstaan moet in Frankrijk geweest zijn, hoogstwaarschijnlijk tijdens een eucharistieviering in de St. Philibert te Tournus. In de paastijd, ergens in 1996/1997. Een voorjaarsvakantie in de streek rond Taizé bracht ons zondags naar deze schitterende kerk. Wat zou het mooi zijn, dacht ik toen, wanneer we in onze kerken/gemeenten iets meer aandacht zouden schenken aan een betekenis- en stijlvol begin van de kerkdienst. Zeker in de vijftig dagen van Pasen. Dat we die zeven zondagen als echte paaszondagen zouden vieren, het licht van de paasnacht al de (zon-)dagen met aandacht zouden laten schijnen. Zo kwam ik op het idee voor een gezongen liturgische tekst die daarbij behulpzaam zou kunnen zijn.’

interieur St. Philibert, Tournus (Bourgogne, Frankrijk)

De tekst kreeg een plaats in Dienstboek I (1998, blz. 770) in de rubriek ‘Consistoriegebeden’. Tekst en melodie als liturgisch gezang 10 (blz. 581), met de toevoeging ‘acclamatie bij het aansteken van de kaarsen’. Feitelijk is het geen acclamatie, maar een beurtzang, te vergelijken met de responsoriale psalmodie.

Inhoud

Dit gezang kent een refrein en twee voorzangverzen.
In de paasnacht is een nieuwe paaskaars ontstoken. Dit licht mag een jaar lang  een teken zijn van Christus’ aanwezigheid. De tekst van dit gezang bezingt de betekenis daarvan.

Het eerste deel van het refrein, ‘Jezus Christus is het licht van God’, is een belijdenis, waarvan de inhoud ontleend is aan Johannes 1,9: ‘[Hij is] het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam.’ Het tweede deel van het refrein is de lofprijzing: ‘gezegend is zijn naam!’

De twee voorzangverzen verwoorden de betekenis van het licht voor ons. De woorden zijn ontleend aan Bijbelverzen, waarbij het perspectief verbreed wordt van de enkeling naar de gemeenschap. In het eerste voorzangvers is het meewerkend voorwerp ‘mij’, in het tweede ‘ons’. Zo wordt achtereenvolgens een persoonlijke en een gemeenschappelijke notie verwoord.

Het eerste voorzangvers vindt duidelijk zijn oorsprong in Psalm 119,105: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad.’ De auteur vermoedt dat de woorden van het refrein van Psalm 119-I uit Gezangen voor Liturgie (zie Liedboek 119b) bij het schrijven door zijn hoofd speelden. Hij voegde wel het woord ‘leven’ toe: ‘Zijn woord is leven, een lamp voor mijn voet…’. Daarmee accentueert de auteur dat de tekst in verbinding staat met Pasen: de dood is tenietgedaan. De woorden leggen zo ook een verband met Johannes 1,4: ‘In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.’
In het tweede deel van dit voorzangvers, ‘Hij gaat voor mij uit, verlicht mij dag aan dag’, ziet de auteur voor zich hoe aan het begin van de paasnachtviering de nieuwe paaskaars, symbool van Christus, door de donkere kerkruimte wordt binnengedragen en de gelovigen dit licht volgen.

In het tweede voorzangvers herkennen we een van de ‘Ik-ben’-woorden uit het Johannesevangelie: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’ (8,12). Net als in het eerste voorzangvers worden hier ‘leven’ en ‘licht’ met elkaar in verbinding gebracht. De auteur heeft de woorden uit het Johannesevangelie omgevormd tot een belijdenis en een bemoediging: Jezus Christus ‘is het licht der wereld voor alle mensen’ en voor ieder die dit licht volgt, geldt dat ‘de duisternis zal wijken uit ons hart’.


Melodie

De melodie is in een gregorianiserende stijl (‘abdijstijll’) geschreven: een ‘bolletjesnotatie’, waarbij het ritme vrij gezongen mag worden: de melodie van het refrein verloopt op een natuurlijke wijze aangepast aan de woorden. De melismen op ‘licht’ en ‘ge-ze-gend’ geven deze hoofdwoorden daardoor een natuurlijke verbreding. De melodie verloopt hoofdzakelijk in secundeschreven, met een enkele terstsprong.
De voorzangverzen klinken op een psalmtoon met in de eerste helft de b’ als reciteertoon en in de tweede helft de a’. De slotformule b’-g’-e’-g’-a’ komt overeen met het motief in het refrein bij ‘het licht van God’.
Kenmerkend voor het gregoriaans is dat de accenten in de melodie vanuit de tekst aangebracht worden. De noot op ‘een’ in vers 1 en op ‘voor’ in vers 2 is een c”, maar krijgt na de reciteertoon b’ geen accent. Dat accent valt op de volgende lettergreep: ‘een lámp voor mijn voet’ (1) en ‘voor álle mensen’ (2).

In de eerste drukken van het Liedboek ontbreekt de aanwijzing betreffende de uitvoering. Zoals gebruikelijk bij beurtzangen wordt het refrein eerst gezongen door de voorzanger(s) en vervolgens door allen. Na de voorzangverzen wordt het refrein eenmaal door allen gezongen.
Deze omissie is vanaf de vijfde druk gecorrigeerd.


Liturgische bruikbaarheid

Nico Vlaming schreef dit liturgisch gezang als beurtzang bij het aansteken van de tafel- of altaarkaarsen, in het bijzonder voor de paastijd. Dit gezang begeleidt dus een ritueel dat daarmee een mooie overgang markeert van het alledaagse (met vaak mededelingen van een kerkenraadslid) naar een stijlvol begin van de liturgie: een drempel- of overgangsritueel met zang en handeling.
Liedboek 271 kan ook zeker buiten de paastijd gezongen worden, elke zondag is immers een opstandingsdag. In getijdediensten kan de beurtzang als openingsvers worden aangewend bij wijze van ‘lucernarium’.

Auteur: Pieter Endedijk