Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

272 - Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here


Nous adorons, Seigneur, prosternés dan nos temple


Tekst

Jan Wit (1914-1980) was van 1948 tot 1967 predikant van de Waalse gemeente in Nijmegen. Hij was mede hierdoor goed bekend met het Franse liedrepertoire dat in Waalse kerken gezongen werd. Men zong daar uit de bundel Louange et Prière: psaumes, chorals, cantiques, répons liturgiques adoptés par les églises évangéliques de France. In deze bundel, die voor het eerst in 1939 verscheen en in latere edities uitgebreid werd, stond als gezang 347 het lied ‘Nous adorons, Seigneur, prosternés dans ton temple’ van Wilfred Monod. Het was opgenomen in de rubriek ‘IV. Vie Chrétienne, 12. Service Chrétien’.
Monods lied is een van de zes liederen van Franse origine die Wit vertaalde en opnam in zijn bundel Ministeriale (Haarlem 1966, 74-75). Het kwam ook in het Liedboek voor de kerken (gezang 324) terecht en in de eerste uitgave van de Vlaamse bundel Zingt Jubilate (1976, nr. 708).

Inhoud

Zoals de bundel Louange et Prière meldt, schreef Monod het lied in 1901. De strofevorm van vier jambische versregels met het rijmschema a-B-a-B is niet opmerkelijk, maar dat geldt wel voor de lengte van 13-12-13-12 lettergrepen. Er zijn maar heel weinig (kerk)liederen met dergelijke lange versregels.
Wanneer we de tekst van het lied ‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’ doorlezen, herkennen we daarin de twee aspecten die kenmerkend zijn voor Monods theologie: verinnerlijking én sociale bewogenheid.
De eerste en laatste strofe verwijzen beide naar Lucas 6,12: ‘Op een van die dagen trok Jezus zich terug op de berg om te bidden. De hele nacht bleef hij tot God bidden’ (vergelijk ook Matteüs 14,23; Marcus 6,46). Deze tekst zal Monod, gezien zijn hang naar contemplatie, bijzonder aangesproken zal hebben. In de oorspronkelijke Franse liedtekst wordt in de strofen 1 en 4 trouwens niet gesproken over ‘montagne’ (berg) maar over ‘désert’ (woestijn); beide zijn plaatsen van afzondering, en daar gaat het Monod om.
Het bidden in teruggetrokkenheid, waarover de eerste strofe zingt, kan bij Monod niet los gezien worden van het omzien naar mensen in nood. Dat aspect komt in het tweede couplet tot uiting, waar gerefereerd wordt aan Matteüs 9,36: ‘Toen hij [Jezus] de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder’. Nog sterker is de referentie aan Marcus 6,30-44 waar niet alleen sprake is van herderloze schapen, maar ook van ‘het terugtrekken naar een eenzame plaats om alleen te zijn’ (Marcus 6, 30). In de tweede helft van het couplet wordt de Heer gevraagd ons te bewaren voor loze gebeden (‘de toute oraison vide’) of – zoals Wit vertaalt: – voor ‘ijdele wensen’, want: ‘Voor een gesloten hart blijft ook de hemel dicht’ (‘Car pour un coeur fermé le ciel n’est point ouvert’).
Evenals in het tweede wordt ook in het derde couplet verwezen naar Marcus 6. Het betreft hier de woorden ‘mensheid zonder brood’, dat verwijst naar de verzen 35-44 uit dit bijbelhoofdstuk: Jezus’ leerlingen willen de mensen wegsturen om eten te kopen, maar Jezus voorziet de menigte van brood en vis.
Het derde couplet zinspeelt verder op de geschiedenis van Kaïn en Abel (Genesis 4,1-16). Door Abels geloof klinkt zijn stem nog steeds, ook al is hij gestorven (Hebreeën 11,4). Het sprekend bloed van Abel herinnert ons aan de ‘mensheid zonder God’ en de ‘mensheid zonder brood’ (‘l’humanité sans Dieu, l’humanité sans pain’), die wij niet moeten vergeten. Abels bloed klaagt het onrecht en de onrechtvaardigen aan. Het spreekt ook ons aan en maant ons tot actie. Wie niet luistert naar Abels stem, is compagnon van Kaïn (‘L’étouffer par nos chants, c’est imiter Caïn’).
Zoals gezegd, wordt in de slotstrofe teruggegrepen op het verhaal dat Christus een nachtlang in eenzaamheid biddend op de berg doorbracht. Volgens de Franse tekst van het slotcouplet bereidde Jezus zich in de woestijn ’s nachts biddend voor op de strijd (‘la bataille’) die overdag gevoerd moet worden. En Monod besluit het lied dan met de versregels dat de verbaasde wereld ons moge zegenen of bespotten, maar dat ‘wij beloven te zullen lijden voor de liefde’. Jan Wit heeft hier in zijn vertaling een verwijzing naar Jakobus 1,22-24 opgenomen: wij moeten zowel hoorder als dader van het Woord zijn. ‘Opdat de wereld weet van uw barmhartigheid’.


Melodie

Haein componeerde de melodie in 1930 naar aanleiding van een prijsvraag om nieuwe melodieën voor een nieuwe editie van de bundel Psautier Romand. Recuil de Psaumes et de Cantiques Eglise Protestantes uit 1900; de beoogde heruitgave verscheen in 1937. Haeins melodie was oorspronkelijk bestemd voor het lied ‘O Dieu de vérité’ van Pierre Corneille (1606-1684), dat als cantique 247 in de bundel Louange et Prière opgenomen was. In het Liedboek (blz. 1416) staat de vertaling die Jan Wit van dit lied maakte. Deze vertaling kan eveneens op de melodie van Haein gezongen kan worden, waarbij de gepuncteerde halve noot in de slotregel gewijzigd moet worden in een halve noot en een kwartnoot (zoals in de Franse tekst van ‘Nous adorons, Seigneur’ overigens ook moet gebeuren in het eerste couplet):De melodie van Haein past uitstekend bij de tekst van Monods lied: haar introspectieve karakter sluit mooi aan bij verstilling en verinnerlijking die de tekst ademt.Oorspronkelijk stond de melodie in e-kleine terts genoteerd. Dat was ook het geval in het Liedboek voor de kerken, maar in het nieuwe Liedboek is de wijs een toon lager genoteerd (d-kleine terts), zodat de hoge e” in regel 3 vermeden wordt. Een andere wijziging is dat de oorspronkelijke maatsoort 2/4 in de Nederlandse liedbundels veranderd is in een 4/4-maat.

In de eerste en laatste regel komen we de grootste sprongen tegen: de dalende kwintsprong a’-d’. In de regels 2 en 4 treffen we één stijgende kwartsprong aan, die overigens ook in de regels 1,2 en 3 voorkomen. Voor het overige beweegt de melodie zich hoofdzakelijk is secunden. De melodie bereikt haar hoogste noot in regel 3, precies daar waar in de Nederlandse tekst het woordje ‘berg’ staat. Maar dit zal een aardig toevalligheidje zijn.
De eerste regel eindigt op de grondtoon, en in de tweede regel beweegt de melodie van deze grondtoon naar de dominanttoon a’. De derde regel bevat een fraaie modulatie naar a-kleine terts, de dominant van d-kleine terts. Meteen aan het begin van de slotregel (a’-bes’) wordt terug gemoduleerd naar de hoofdtoonsoort.

De regels 1 en 3 zijn ritmisch aan elkaar verwant en dat geldt ook voor de regels 2 en 4. Karakteristiek voor de melodie zijn de gepuncteerde halve noten halverwege de melodieregels 2 en 4. De melodie pauzeert daar als het ware. Met een dergelijk melodisch-ritmisch rustpunt halverwege de regel loop je het gevaar dat in de tekstregel op een onnatuurlijke plaats een cesuur komt. Afgezien van de tweede regel van het tweede couplet (‘als schapen dwalen waar [cesuur] geen herder ’t oog op richt’) is dat in dit lied niet het geval.
In Louange et Prière worden bij alle melodieregels dynamiekaanwijzingen gegeven: regel 1 moet mezzopiano aangevangen worden, gevolgd door een crescendo en een diminuendo aan het einde van de regel. Regel 2 moet piano gezongen worden, regel 3 mezzoforte met een crescendo naar forte op de hoogste melodienoot. De laatste twee regels moeten weer piano gezongen worden. Deze aanwijzingen zijn genoteerd voor het geval het koor van de kerk het lied zingt. Deze aanwijzingen laten zien dat Haeins melodie vooral niet ‘uit volle borst’, maar juist verstild en – in de goede zin van het woord: – met gevoel gezongen moet worden. De dynamiekaanduidingen passen bij alle coupletten.
De bundel Louange et Prière bevat een tabel ‘Exécution musicale’ met een overzicht van de verschillende tempi waarin de melodieën gezongen moeten worden. Wanneer boven een melodie in 2/4-maat ‘Large’ staat, geldt een tempo van MM 50-60 voor de kwartnoot, en dient men – zoals vermeld wordt in de kolom ‘indications expressives’ – de melodie ‘Grave’ (ernstig) te zingen. Wanneer bijvoorbeeld ‘Allegro’ bij een melodie staat, moet een tempo van MM 96-112 aangehouden worden. In de Franse bundel staat boven Haeins melodie ‘Large’ en de melodie zou dus in een tempo van MM 50-60 gezongen moeten worden. Nu is een dergelijk uitermate laag tempo in onze praktijk niet meer te realiseren. Duidelijk mag wel zijn dat de melodie in een brede beweging gezongen moet worden. Een tempo van MM 112 voor de kwartnoot lijkt mij een goede richtlijn.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is in het Liedboek opgenomen in de rubriek ‘De Eerste Dag – Aanvang’. En uiteraard is het een mogelijkheid om het lied aan het begin van de dienst te zingen. Vooral het eerste couplet en met name de eerste regel maken deze plek vanzelfsprekend. Het lied bevat echter ook aspecten die maken dat het lied gezongen kan worden in het kader van voorbeden en de inzameling van de gaven. Niet alleen omdat de tekst verwijst naar een biddende Christus, maar vooral ook omdat hij spreekt over barmhartigheid betonen aan de wereld, en niet alleen met woorden, maar ook met daden elkaar en de hele wereld te dienen. Dit alles zorgt ervoor dat het lied ook kan functioneren op de drempel van kerk naar wereld, van kerkelijke liturgie naar het leven van alledag.
Verder past het lied goed bij diaconale thema’s en in diaconale situaties.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron; KRO-NCRV)