Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

27b - De Heer is mijn licht en mijn heil


Antwoordpsalm
IWVL

Tekst

De tekst is Psalm 27,1.4-5.7-9.11-14 uit de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde.


Melodie

De psalmen van de IWVL

In Liedboek staat bij negen alternatieve psalmen als herkomst van de melodie IWVL vermeld. Wie of wat is de IWVL, wat is de vorm van de psalmen en refreinen, en wat zijn de belangrijkste kenmerken van de melodieën?

IWVL

De Intermonasteriële Werkgroep Voor Liturgie werd opgericht in 1967 als samenwerkingsverband tussen monniken en monialen van Nederlandse en Vlaamse benedictijner- en cisterciënzerabdijen en -kloosters met als doel teksten en muziek voor liturgisch gebruik te vervaardigen en uit te geven. Belangrijke inbreng bij de totstandkoming hadden de benedictijn Frans Berkelmans (* 1930) van de Abdij van Egmond en de trappist Willibrord van Rijnsoever (1928-2000) van de Abdij Maria Toevlucht, Zundert. Voorzien werd in aparte uitgaven van psalmantifonen, hymnen, beurtzangen, antifonen en psalmantifonen ten dienste van de liturgie, vooral van het getijdengebed. Als psalmvertaling van de verzen werd gekozen voor die van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde (De Psalmen, Boxtel 1972). Ook kwamen bundels met hallelujaverzen en korte beurtzangen tot stand, en is er het boek Bijbelse Kantieken (’s-Hertogenbosch-Leuven 2003). De verschillende uitgaven verschenen onder de verzamelnaam Abdijboek.

Oorspronkelijk was het Abdijboek een binnenkloosterlijk gebeuren, maar door hun bijzondere kwaliteit en bruikbaarheid werden meerdere psalmen na verloop van tijd ook buiten de kloosters bekend en gebruikt. Een ruime selectie werd opgenomen in zangbundels voor buitenmonastiek gebruik zoals bijvoorbeeld Gezangen Voor Liturgie (Baarn 1984). Twee leden van de IWVL, te weten Hans Brüggen (Abdij van Egmond) en Willibrord van Rijnsoever hebben in het Tijdschrift voor Liturgie (58 [1974], blz. 128-145) verantwoording afgelegd van het werk van de IWVL.

Vorm

Negen psalmzettingen van Abdijboek hebben een plaats gevonden in Liedboek:

16a Leer ons, o Heer, wat de weg is ten leven
23e De Heer is mijn herder
27b De Heer is mijn licht en mijn heil
40a Hier ben ik, God. Uw wil te doen is mijn vreugde
51a God, herschep mijn hart
85b Doe ons, Heer, uw genade aanschouwen  
100a Juich voor de Heer, aarde alom
113a Van de opgang der zon tot haar dalen
117b Halleluja. Volkeren, loof de Heer


De oorspronkelijke vorm van deze psalmen is conform monastiek gebruik antifonale refreinzang. Dit betekent dat de verzen om en om alternerend worden gezongen door de twee helften van het monnikenkoor, met voor en na, of ook wel tussendoor, een refrein door allen. Zie het hierna te noemen Het Boek der Psalmen (Boxtel 1975). Als afwisseling en (later) voor gebruik buiten de abdij werd deze antifonale refreinzang omgevormd tot responsoriale zang, waarbij de verzen van de psalm worden voorgezongen en de gemeenschap na elk voorzangvers een refrein voor haar rekening neemt. In deze vorm staan de negen psalmen in Liedboek opgenomen. Omwille van hetzelfde buitenmonastiek gebruik werd al eerder in menige psalm selectief met de tekst omgegaan. Ook in Liedboek wijkt de tekstredactie wel eens af van het Abdijboek. Dat gebeurde overigens in overleg met de IWVL.

Melodie

De melodie van verzen en refreinen is sterk gregorianiserend en dus ook wezenlijk op het recitatief gebouwd. Ze is eenstemmig en syllabisch, wat wil zeggen dat de tekst in principe noot voor noot is doorgevoerd. Als er in plaats van één twee noten boven een lettergreep staan (vaak nootherhaling) is dit omwille van de accentuering van de tekst. Behalve in het refrein, dat in zekere zin liedmatig is, is de melodie op geen enkele manier zelfstandig, zonder melodische ontwikkeling. Zoals bij het gregoriaans worden melodie, ritme en tempo bepaald door vrije declamatie van de tekst. De begeleiding kan dan ook onmogelijk strak metrisch zijn.

De componisten konden vanzelfsprekend geen gebruik maken van klassieke gregoriaanse psalmtonen en antifonen, aangezien de prosodie en accentuering van de Nederlandse taal wezenlijk verschilt van die van het Latijn, de taal van het klassieke getijdengebed. Zo kent het Latijn bijvoorbeeld vergeleken met het Nederlands weinig tot geen oxytonale woorden, woorden dus met het accent op de laatste lettergreep (anapest). Ook vormden de Nederlandse armoede aan klinkers, haar overvloed aan eenlettergrepige woorden en haar rijkdom aan woorden met meerdere medeklinkers achter elkaar een probleem voor een soepele toonzetting. Zie voor nadere uitleg het voorwoord van Het Boek der Psalmen (Boxtel 1975).    

Opvallend element is de zogenoemde bolletjesnotatie bij de weergave in druk: ronde noten zonder stokken of ‘vlaggetjes’, met alleen een op een lichte verbreding van de intensiteit duidende liggende streep boven bepaalde noten. Ritme en tempo worden immers, zoals al opgemerkt, volledig bepaald door een soepele en vrije declamatie van de tekst. Dit alles in verschil met veel klassieke gregoriaanse melodieën, die weliswaar eveneens een vrije declamatie van de tekst beogen, maar met hun soms uitgewerkte notengroepen (melisma’s) boven lettergrepen de nodige aandacht op zich vestigen.

Een concreet voorbeeld: Liedboek 27b

In Liedboek 27b (De Heer is mijn licht en mijn heil) kunnen we zien hoe de hierboven verwoorde theorie in praktijk gebracht wordt. De melodie van het refrein heeft met haar opbouw naar een hoogtepunt, eerst op ‘licht ’en vervolgens op ‘wie zou’ elementen van een lied. Het voorzangvers is psalmodisch en op een recitatief gebouwd. De centrale noot a’ van de eerste vershelft gaat in zijn afsluiting over op een nieuwe hoofdnoot b’. Deze domineert de tweede vershelft, om ten slotte af te dalen naar e’, de afsluitende noot van de mixolydische modus.

Anders dan het lijkt, is de componist van Liedboek 27b allesbehalve de technicus, die voor zijn melodische vormgeving puur objectief diende te kiezen voor het genre van het melodisch recitatief. Hij weet dat het weliswaar zijn primaire taak is de gemeenschap te dienen en haar daartoe een melodisch neutrale melodie in de mond te geven, maar tegelijkertijd is hij toch ook de gelovige zanger, die in dit opzicht een subjectieve inbreng mag en blijkbaar kan hebben. Zo is ook deze melodie zijn persoonlijk gebeuren, een geloofsuiting. Voor hem is bijvoorbeeld het refrein minder een gebed tot de Heer om licht en heil, maar meer een geloofsbelijdenis: hij voelt zich verzekerd van dit licht en heil, hem kan niets overkomen. Daarom legt hij het hoogtepunt van de melodie niet op ‘licht’ en ‘heil’, maar op ‘wie’. In de praktijk worden ‘licht’ en ‘heil’ steevast bijna automatisch met nadruk gezongen, welke laatste bovendien bij ‘wie’ ongeveer dubbel zo groot wordt. Dit vertrouwen keert terug in het eerste voorzangvers, waarin genoemde elementen herhaald worden. Geheel in deze geest krijgt ‘burcht’ extra melodische aandacht:Intussen mag niet vergeten worden dat de notenverdubbeling bij ‘licht’, ‘burcht’ en ‘beducht’ ook puur technisch is en mede verband houdt met de bij bewust zingen gecompliceerde uitspraak van deze woorden. Ook blijkt zoals vaak het voorzangrecitatief gebouwd te zijn op de tekst van het eerste vers. In de andere verzen is de verhouding woord-toon minder hecht.

Auteur: Anton Vernooij

Literatuur

De Psalmen. Uit het Hebreeuws vertaald door Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. Boxtel, 1972.
Het Boek der Psalmen. Uit het Hebreeuws vertaald door dr. Ida G.M. Gerhardt en dr. Marie H. van der Zeyde. Getoonzet door benedictijner en cisterciënzer monniken. Boxtel 1975.
H. Brüggen o.s.b. en W. van Rijnsoever o.c.s.o., ‘Thans, zegent de Heer (Het Abdijboek)’, in Tijdschrift voor Liturgie 58 (1974) 128-145.


Media

Uitvoerenden: Amersfoorts Vocaal Ensemble o.l.v. Gert Bremer; Jomien Tissink, cantor; Frans Haagen, orgel (refrein met de strofen 1, 2 en 4)

Video: De Heer is mijn licht en mijn heil