Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

283 - In de veelheid van geluiden


Een eerste kennismaking

Het komt geregeld voor dat een particuliere ervaring uitwaaiert naar diepere dimensies. Dat is het geval in dit lied. Hoor en zing je het voor het eerst, zonder achtergrondkennis van melodie en ontstaansgeschiedenis, dan toch spreekt de tekst direct aan en brengt het je in een ruimte van eredienst en toewijding. Aan het begin van een kerkdienst – het is opgenomen in de rubriek ‘Aanvang’ – opent het een perspectief, vanuit de wereld om ons heen, naar deze plaats (5.4: ‘dit huis’) en de reden van onze aanwezigheid (1.3: ‘zoeken wij’). Het lied verenigt, verbindt, geeft woorden en diepgang aan een gemeenschap die aan het begin staat van een heilig gebeuren. Men komt tot rust.


Broedergemeente ca. 1735
Glück zu, Creutz, von gantzem Herzen (Rust mijn ziel, uw God is Koning)

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied kent een particuliere ontstaansgeschiedenis. Sytze de Vries, theoloog, dichter, verhaalt van een gesprek met Willem Vogel over de melodie van gezang 179 uit de ‘Hervormde Bundel 1938’ (‘Rust mijn ziel, uw God is koning’) en tekent aan: ‘Kort na het gesprek met Vogel woedde er ’s nachts een hevige storm boven Amsterdam. In de nacht ging mijn licht weer aan en de slapeloosheid, de storm plus de herinnering aan Vogels woorden deden een lied ontstaan, dat de zondag daarna in de Oude Kerk het gezongen intochtslied van de cantorij zou worden!’ (bron: Commentaar bij Zingend Geloven 6)

In de Amsterdamse Katernen 15 staat – gedateerd op 17 september 1994 – overigens een andere melodie bij dit lied: van de hand van Vogel.

Het lied werd ook opgenomen in Zingend Geloven 6 (1998, nr. 46 ); Tussentijds (2005, nr. 5); Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 828) en in de bundels met liederen van de dichter: Tegen het donker (2002, nr. 10) en Jij, mijn adem (2009, nr. 6).

Inhoud

Strofe 1

De hectiek van de week ligt achter ons, de dag van de Heer opent zich: ‘In de veelheid van geluiden / in het stormen van de tijd’ – meteen in de eerste twee regels van het lied wordt de wereld van over elkaar heen buitelende gebeurtenissen, overvloedige informatie, duidingen, meningen en lawaai achter ons gelaten. De kerkgangers zoeken wat anders, willen ophoren van iets werkelijks nieuws. Ze weten van het ‘zachte suizen’ waarin de aanwezigheid van de Heer te vermoeden valt, een verwijzing naar het verhaal van de profeet Elia, die in alle stormen en natuurelementen Gods afwezigheid leert ervaren (zie 1 Koningen 19), maar in dat zachte suizen bemerkt dat de stem van de Heer tot klinken komt.
In ‘het woord, dat ons verblijdt’ (1.4) schuilt meteen het verlangen en de overtuiging dat het evangelie gaat klinken in alles wat nog komen gaat. En dat evangelie is ‘blijde boodschap’, goed bericht (eu-angelion), samenvatting van ‘al de woorden die uit Gods mond komen’. Het zijn verblijdende woorden.

Strofe 2

In de tweede strofe wordt de veelheid van geluiden verbreed tot de veelheid van plaatsen: ‘En van overal gekomen’. De gemeente is een ekklesia, een uit de volkeren geroepen gemeenschap, die drinkt ‘uit de ene bron’. Bronwater, levend water, is een oeroud symbool voor wat het bestaan zin- en waardevol maakt. Hier valt onder andere te denken aan verhalen over het water uit de rots waar het hele volk uit drinkt (Exodus 17,5-7; Numeri 20,7-12; ‘en die rots was Christus’; 1 Korintiërs 10,4). Of aan de ontmoeting met Jezus bij de bron (Johannes 4, 6) en aan Psalm 36,10 (‘... want bij U is de bron van het leven’) of Psalm 1,3 (‘hij zal zijn als een boom, geplant aan stromend water’). ‘Het woord dat ons verblijdt’ uit de eerste strofe kun je ook beschouwen als de bron rond welke de gemeente samenkomt.

Strofe 3

De derde strofe verwoordt het motief voor het ‘zoeken’ en het ‘komen’: de vermoeidheid van de mensen, vechtend tegen ‘het duister’. Hier klinken noties uit het gebed van toenadering, een schuldbelijdenis op de drempel: wij zouden ‘ten dode toe’ slapen ‘als uw hart ons niet bewaarde’.

Strofe 4

En dan volgt in de vierde strofe het gebed zelf: ‘Laat uw dauw van vrede dalen / in de voren van de tijd’. Het woord ‘dauw’ is in dit aanvangslied in de morgen prachtig gevonden. Het beeld van de dauw doet ook denken aan de adventshymne Rorate caeli – ‘Dauw hemelen van omhoog, laten de wolken rechtvaardigheid regenen’ (Jesaja 45,8). En ‘de stralen van uw goedertierenheid’ verbinden ons weer met het beeld van de zon uit de tweede strofe, waarbij dat woord ‘zon’ net zo goed met een hoofdletter geschreven had kunnen worden, want in deze kring is er maar een zon tot wie wij ons richten, de ‘Zon der gerechtigheid’ (vergelijk Maleachi 4,2).

Strofe 5

De laatste strofe schenkt, binnen de gezamenlijkheid van de gemeente, aandacht aan de persoonlijke eigenheid. Wij zijn gekend, ‘naam voor naam’, iedereen wordt gezien. Dat schept een band en maakt direct ruimte voor wat er in heel deze samenkomst volgt, samengevat in het ‘zingend zullen wij U roemen’. En zelfs de stenen zingen mee, ‘dit huis’ (vergelijk Lucas 19,40), het is een plaats Gods, de poort van de hemel (Genesis 28,17).

Liturgische bruikbaarheid

Een prachtig openingslied, zeer geschikt voor kerkelijke samenkomsten, en dat niet alleen op zondagmorgen!

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Herkomst en verspreiding

In Nederland is de melodie bekend geworden via het lied ‘De beste keus’ van Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810) met de beginregel: ‘Rust, mijn ziel; uw God is koning’. Deze tekst werd voor het eerst gepubliceerd in Proeve van Stigtelijke Mengelpoëzij. Derde Stukjen (Utrecht 1782). In 1803 werd het lied opgenomen in de Evangelische Gezangen (gezang 22). Bij die gelegenheid werd het twaalfregelige gedicht opgesplitst in drie coupletten van vier regels en voorzien van de melodie die de tekst sindsdien vergezelde. Als wijsaanduiding stond boven het lied: ‘Wijze: Glück zu, Creutz, von gantzem Hertzen!’. Dit verwijst naar een liedtekst van Johann Wilhelm Petersen (1649-1727). Petersens lied is vooral overgeleverd via liedbundels van de hernhutters; het stond in het eerste gezangboek van de broederschap uit 1735. De hernhutters hadden in de achttiende eeuw de gewoonte in hun liedbundels alleen teksten op te nemen, en daarbij via een nummer (‘Art ..’) te verwijzen naar melodieën die – voorzien van een basso continuozetting – enkel genoteerd waren in koraalboeken. Van deze koraalboeken bestonden aanvankelijk uitsluitend handgeschreven exemplaren. Het eerste gedrukte Choral-Buch van de broedergemeente verscheen in 1784 en was geredigeerd door Christian Gregor (1723-1801). De aanleiding om dit koraalboek uit te geven was de komst van een nieuwe editie van het Gesang-Buch zur Gebrauch der evangelischen Brüdergemeinen in 1778. In het Choral-Buch stond de melodie als volgt genoteerd:
Er mag vanuit gegaan worden dat de melodie gecomponeerd werd ten behoeve van het hernhutter gezangboek uit 1735. Toentertijd was Tobias Friedrich de muzikale medewerker van graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf (1700-1760), zodat het goed mogelijk is dat hij de componist van de de melodie is.

De eerste regel van de melodie is overigens identiek aan een melodie uit de Harmonischer Lieder-Schatz, oder Allgemeines Evangelisches Choral-Buch, die Johann Balthasar König in 1738 in Frankfurt am Main uitgaf. Bij het lied ‘Seelenweide, meine Freude!’ wordt de melodie aangeboden als alternatief (‘Andere Melodie’). Vandaar dat in het verleden ook wel dit koraalboek genoemd is als eerste bron van de melodie, die dan mogelijk door König gecomponeerd zou zijn. De melodie wijkt echter vanaf regel 2 grondig af van de hernhutterse melodie, zodat de conclusie moet zijn dat het een andere melodie betreft:
In Nederland is de melodie met de tekst ‘Rust, mijn ziel; uw God is koning’ populair geworden in de negentiende eeuw. Het lied werd ongewijzigd overgenomen in de ‘Hervormde Bundel 1938’ (gezang 179), maar in het Liedboek voor de kerken kreeg het geen plek, en evenmin in andere recente liedbundels. De melodie werd wel gebruikt voor nieuwe liedteksten, zoals voor het kinderlied ‘Hoger dan de blauwe luchten’ van A. de Vogel (zie o.a. Weerklank 609 en Hemelhoog 422). In het Liedboek werd de melodie bij twee liedteksten van Sytze de Vries geplaatst; behalve bij ‘In veelheid van geluiden’ ook bij ‘Wat ons bond, God, is verbroken’ (Liedboek 795).

Analyse

Het geraamte van de eerste regel van de F-groot melodie wordt gevormd door de drieklank f’-a’-c”, waarbij de a’ en de c” nog eens extra benadrukt worden door de tertssprongen en door de twee halve noten aan het slot van de regel. De regels 2 en 3 zijn in feite omspelingen van de tertsval c”-a’. In vergelijking met de regels 1 en 4 vallen in deze regels de toonherhalingen op. De slotregel opent op gelijke wijze als regel 1, maar voert via de bes’-a’-g’ naar de grondtoon f’.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Eric Jan Joosse, orgel (bron: KRO-NCRV)