Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

287 - Rond het licht dat leven doet


André Troost
Mühlhausen 1662/Halle 1704
Morgenglanz der Ewigkeit

Tekst

Ontstaan

Het lied is eerder verschenen in Adem van Boven, Nieuwe liederen (2000, nr. 28) en Voorzichtig licht (2008, nr. 103) van André Troost. De ruimte van de kerk en wat daar te zien is, heeft de dichter geïnspireerd tot het schrijven van dit lied.

Inhoud

De verschillende attributen die zijn te zien in de ruimte waar de gemeente samenkomt om de liturgie te vieren – paaskaars, Bijbel, doopvont, tafel – spreken een eigen taal die verwijst naar de presentie van de Heer.
Het woordje ‘rond’ waarmee elke strofe begint, suggereert een kring van mensen – de gemeente - die is samengekomen om de verschillende momenten van de eredienst te beleven.

Strofe 1

De eerste strofe veronderstelt het begin van samenkomen van de gemeente in de ruimte van de kerk. In deze ruimte is de paaskaars symbool van het licht van Christus dat leven doet. Nog voordat er een woord gesproken is, schijnt dit licht als een veelzeggend teken.
De tweede regel verwijst naar de vredegroet die voorganger en gemeente met elkaar uitwisselen aan het begin van de dienst.
De gemeente die samenkomt, bestaat uit mensen van wie ieder een eigen geschiedenis heeft van voor- en tegenspoed. Eén ding hebben ze gemeenschappelijk: ze zoeken in hun verschillende omstandigheden zegen rond het licht dat leven doet. Deze zegen kan samengevat worden als Gods goedheid (strofe 5, regel 6). Wie deze zegen zoekt, is welkom en mag zich kind aan huis weten bij de Heer.

Strofe 2

De Bijbel wordt hier ‘boek van zijn (Gods) verbond’ genoemd. Dat roept het beeld op van Israël bij de berg Sinaï. Het verbond tussen God en zijn volk werd daar gesloten. Israël kreeg daarbij de woorden uit het boek van het verbond te horen (Exodus 24,7). De Heer openbaarde zich als de God van dat volk en het volk antwoordde met de verklaring dat het zou doen alles wat de Heer gesproken heeft. De Heer en het volk roepen elkaar bij name. Het ‘ja’ van de Heer voor zijn volk wordt beantwoord met het ‘amen’ van zijn volk. Dit antwoord impliceert een volledige toewijding aan de Heer en zijn dienst.
In deze strofe wordt dit alles toegepast op de gemeente die rondom de bijbel is samengekomen en daarin ‘van liefde leest’.

Strofe 3

De doopvont roept het water van de doop in gedachten. De eerste drie regels refereren aan een passage uit het zogenaamde zondvloedgebed. Het water van de doop wordt in dat gebed in verband gebracht met onder andere de Rode Zee. In Exodus 14 wordt verteld dat het water zich splitst zodat er een pad ontstaat waardoor Israël droogvoets de overkant kan bereiken. Links en rechts van het volk is het water als een muur (Exodus 14,22). De beide muren worden in deze strofe aangeduid als ‘nood en dood’.
In de schrifttekst duidt ‘muur’ op een veilige beschutting. ‘Nood en dood’ in de liedtekst duiden op dreiging en geven de spanning aan die de doortocht met zich meebrengt. Voor de farao en zijn leger worden nood en dood fataal terwijl Israël tussen die twee de vrijheid tegemoet gaat..
Regel 4 betrekt de gemeente in deze gebeurtenis. Tussen nood en dood ‘volgen wij een brandend baken in het nachtelijk uur’. Het nachtelijk uur duidt enerzijds op gevaar dat onzichtbaar ons bedreigt. Anderzijds is het een verwijzing naar de laatste nachtwake, het kantelmoment naar de dageraad van de bevrijding (Exodus 14,27). Zoals de zuil van vuur (Exodus 13,21-22 en 14,19-20) Israël leidde in het donker, zo wordt ook de gemeente geleid door het licht dat vlamt als een vuur en waarvan al eerder gezegd is dat het leven doet.

Strofe 4

Deze strofe tekent de gemeente als een kring rond de tafel van de Heer. Brood en wijn worden als aardse gaven uit Gods hand ontvangen. In de derde regel horen we woorden die door de voorganger uitgesproken worden bij de gemeenschap van brood en wijn (Dienstboek I, blz. 181)
In wat uit de aarde voortkomt, brood en wijn, wordt een meer dan aards geheimenis gezien. Een vergezicht wordt geopend op de oogst van de toekomst in het beloofde land, de nieuwe aarde, het rijk Gods. In de Maaltijd van de Heer wordt deze toekomst werkelijkheid, bij wijze van voorproef. In de woestijn wordt de zoetheid van Gods mededogen geproefd in brood en wijn. Dat roept ook Psalm 34,9 in gedachten dat vaak dienst doet als communiezang.

Strofe 5

De eerste twee regels zijn gelijk aan die van de eerste strofe. In aansluiting op strofe 4 verwijzen deze regels naar de vredeswens bij de tafelviering. Het is ook mogelijk om deze woorden te betrekken op het einde van de dienst wanneer de gemeente wordt uitgezonden in de wereld met de woorden ‘Ga nu heen in vrede...’ Het licht dat leven doet wordt kort samengevat in de laatste regel: ‘God is goed’.

Liturgisch gebruik

In het Liedboek is het lied ondergebracht bij de rubriek ‘Aanvang’. Het kan dienst doen als een vorm van liturgische catechese waarin de belangrijkste momenten in de gang van de liturgie ter sprake komen. Als er geen doop plaatsvindt en de Maaltijd van de Heer niet wordt gevierd, hoeven de strofen 3 en 4 niet achterwege gelaten te worden. De doopvont en de tafel vormen een zichtbare verwijzing naar deze sacramenten. De gemeente als gedoopte gemeenschap zingt van haar oorsprong en van wat haar onderweg telkens weer ‘verkwikt’ (Liedboek 375,1)

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 213.