Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

298 - Eeuwige, onze God


Een eerste kennismaking

Zie voor een algemene toelichting over het drempelgebed het gelijknamige overzichtsartikel (klik hier).


Drempelgebed
Gert Landman
Gert Landman

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst en de melodie van dit gezongen drempelgebed schreef Gert Landman in 1988 voor de Oecumenische Werkplaats Zaandam. Later maakte hij van de eenstemmige een meerstemmige versie voor de cantorij van de Regenboogkerk in Amsterdam-Noord, waar de auteur van 1981 tot 1989 predikant was. Het gebed verscheen vervolgens in Zingend Geloven 6 (1998, nr. 86) en in hetzelfde jaar in Dienstboek I (de tekst op blz. 776, met melodie als liturgisch gezang 13). In 2005 werd het opgenomen in Tussentijds (nr. 12) en in 2006 in de tweede editie van de Vlaamse rooms-katholieke bundel Zingt Jubilate (nr. 25d).

Inhoud

Na de aanroep ‘Eeuwige, onze God’ bestaat de tekst uit zeven korte beden van twee regels, een lange en een korte tekstregel. Deze beden kennen de structuur van het parallelisme, bekend van bijvoorbeeld de psalmen, waarbij beide regels van een psalmvers overeenkomen. In de tekst van dit drempelgebed is dat parallelisme duidelijk te zien: de eerste zin van elke bede is een belijdende uitspraak, de tweede zin keert deze om tot vraag:

Wij die die U nooit hebben gezien,
                        zie ons hier staan.
Wij die van U hebben gehoord,
                        hoor Gij ons aan.
Uw Naam is dat Gij mensen helpt,
                        wees onze hulp,
et cetera.

In de diverse beden zijn Bijbelteksten herkenbaar. De eerste bede – ‘Wij die U nooit hebben gezien’ – is een variant op Johannes 1,18: ‘Niemand heeft ooit God gezien’. Na het ‘zien; in de eerste bede varieert de tweede daarop met het werkwoord ‘horen’: ‘Wij die van U hebben gehoord…’ (denk aan Job 42,5: ‘Ik héb U horen spreken, / en nu heb ik gezien wie U bent’.
De derde bede – ‘Uw Naam is dat Gij mensen helpt’ – is een parafrase van de openingszin van de bemoediging: ‘Onze hulp is de Naam van de Heer’ (Psalm 124,8). Nu wordt dit psalmvers tot vraag: ‘wees onze hulp’.
De vierde bede – ‘en dat Gij alles hebt gemaakt’ – maakt een verbinding tussen het scheppingsverhaal (Genesis 1) en de woorden uit het laatste Bijbelboek, Openbaring 21,5: ‘Alles maak ik nieuw’, maar nu als vraag: ‘maak alles nieuw’.
De vijfde bede – ‘en dat Gij ons bij name kent’ – refereert aan de vele teksten waarin wordt uitgesproken dat God mensen bij name roept en kent, zoals Jesaja 43,1: ‘Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!’.
De zesde bede noemt God ‘bron van leven’, een uitspraak bijvoorbeeld ontleend aan Psalm 36,10: ‘Want bij U is de bron van het leven’.
De laatste bede verwijst naar de bekende woorden uit het verhaal van de roeping van Mozes, waarin God zijn naam bekend maakt: ‘Ik zal er zijn’ (Exodus 3,14).
Al deze beden geven dus een omschrijving van wie God voor mensen is en waarop wij Hem mogen aanspreken.


Melodie

De melodie is genoteerd in e-klein (aeolisch). De intonatie – ‘Eeuwige, onze God’ – tast met een gebroken e-klein-akkoord deze toonsoort af.
Elke bede is een eenvoudige melodie in secundegangen, daarbinnen zitten geen sprongen. De omvang blijft beperkt tot een terts of een kwart (eerste bede d’-g’, tweede bede g’-b’).
Zo is duidelijk dat de gehele melodie op één thema is gebaseerd, dat steeds herhaald, gemuteerd en gevarieerd wordt.

De tweede bede – ‘Wij die van U hebben gehoord…’ – begint met dezelfde melodie als de eerste, maar nu een terts hoger (lichtblauwe pijl). De tweede regel varieert op die uit de eerste bede: de dalende secunde (e’-d’ bij ‘ons hier’) is een stijgende geworden (g’-a’ bij ‘Gij ons’, zie groene haak).
De derde bede – ‘Uw Naam is dat Gij mensen helpt…’ – is melodisch een herhaling van de eerste, de vierde – ‘en dat Gij alles hebt gemaakt…’ – van de tweede (donkerblauwe pijl).
De vijfde bede – ‘en dat Gij ons bij name kent…’ –) transponeert de beginmelodie nogmaals, nu een kwint hoger (paarse pijl) met aan het einde geen stijgende (regel 2: e’-fis’), maar dalende secunde (b’-a’, rode haak). De tweede regel is een getransponeerde omkering van het motief van het slot van de eerste bede (fis’-e’-d’-e’ wordt a’-b’-c”-b’-b’, oranje boog).
De zesde bede – ‘Die Bron van Leven wordt genoemd…’ – keert weer terug naar de hoogte van de tweede en vierde bede, maar nu is het afsluitend motief gelijk aan die van de vijfde, echter een terts lager (a’-b’-c”-b’-b’ wordt fis’-g’-a’-g’-g’).
De laatste bede – ‘Die hebt gezegd: Ik zal er zijn…’ – is weer op de hoogte van de eerste (en de derde), maar met een ander slotmotief: een dalende opgevulde kwart (a’-e’, bruine boog).
Elke tweede regel eindigt op een van de noten van het e-klein-akkoord: e’, b’, e’, b’, b’, g’, e’. Al met al een zeer toegankelijke melodie waar elke gemeente mee aan de slag kan.

In de kooruitgave bij het Liedboek is een vierstemmige zetting van de componist opgenomen. Als deze niet wordt gezongen is de begeleiding van Johan van Dommele aan te bevelen, te vinden in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek. Deze zetting bevat veel liggende noten waardoor het legato zingen wordt gestimuleerd. Al te metrisch zingen moet worden voorkomen, anders wordt de melodie ‘een liedje’.

Auteur: Pieter Endedijk