Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

299e - Heer, ontferm u (Ordinarium ‘U alle eer’)


Het ordinarium in het Liedboek
Sytze de Vries
Willem Vogel

Tekst

Liedboek 299e is het Kyrie en Gloria uit het ordinarium ‘U alle eer’ van Sytze de Vries en Willem Vogel. De andere delen van dit ordinarium zijn Liedboek 404e, 407b en 408e. Zie voor meer informatie het overzichtsartikel Het ordinarium in het Liedboek.


Melodie

‘U alle eer’, de vaste onderdelen van de dienst voor gemeentezang, werd in 1990 gepresenteerd in het eerste deel van de Amsterdamse Katernen, een serie uitgaven van de Stichting Cantoraat Oude Kerk (Amsterdam). Naast de klassieke onderdelen van het ordinarium zijn in dat cahier ook de acclamatie na de instellingswoorden (tekst: Huub Oosterhuis), een bewerking van het Lofgebed uit de Didachè en een nog niet van muziek voorziene Dankzegging bij het Johannesevangelie opgenomen. Diverse delen vonden daarna hun plaats in Zingend Geloven 6 (1998), Zingend Geloven 8 (2004) en het Dienstboek (1998). Met uitzondering van het Credo vonden alle delen uit ‘U alle eer’ een plek in het Liedboek.

 

AK 1 (1990)

ZG 6 (1998)

DB (1998)

Liedboek (2013)

Kyrie & Gloria

X

94

Ordinarium 4

299e

Credo

X

98

-

-

Sanctus & Benedictus

X

100

Ordinarium 4

404e

Acclamatie

X

-

113

407b

Agnus Dei

X

-

Ordinarium 4

408e

Didachè

X

104

-

402b

Dankzegging

alleen tekst

ZG 8,74 (2004)

-

424

In bovenstaand schema valt op dat het Credo het in de min of meer officiële kerkelijke uitgaven niet gehaald heeft. Het zesde deel uit de serie Zingend Geloven bevatte – als eerste deel in die serie – onberijmde gezangen, maar de acclamatie na de instellingswoorden werd niet opgenomen, noch het Lam Gods. Heeft de liturgische praxis van de Oude Kerk in Amsterdam, waarin het Lam Gods als vast liturgicum altijd achterwege blijft, bij dit laatste een rol gespeeld?

Over de ontstaansreden van dit ordinarium wordt in het voorwoord van Amsterdamse Katernen 1 aangevoerd dat het zingen van de vaste onderdelen van de dienst de aanwezigheid van een zanggroep veronderstelt. Als die er niet is, kan men terugvallen op de ‘liedmis’, waarin de ordinariumdelen als strofelied worden gezongen. De in Amsterdamse Katernen 1 gepresenteerde vorm brengt een bewerkte lezing van de onberijmde, niet strofische, klassieke tekst samen met muziek die zonder cantorij uitgevoerd kan worden. Vandaar ook de term ‘gemeente-ordinarium’ (zie inleiding blz. 594).

Uitdaging voor de componist was deze onberijmde tekst te plaatsen op een melodie met hymnische karaktertrekken. De Vogeliaanse beperking van het ritmisch materiaal draagt daar veel aan bij. Maar ook in de melodievorming is Willem Vogel lied-achtig te werk gegaan. De verschillende onderdelen uit het ordinarium ‘U alle eer’ kunnen beschouwd worden als eigenstandige melodieën die slechts kleine onderlinge verbanden hebben. Uitzondering vormt het Lam Gods, dat zowel tekstueel als muzikaal uit het Gloria is genomen.

Liedboek 299e – Kyrie- en Gloriahymne

Het Kyrie kent een kleine voorzangersrol, maar het de aanduiding ‘I’ en ‘II’ in het Liedboek duidt aan dat het eigenlijk om twee gelijkwaardige rollen groepen gaat. Een uitvoeringswijze met een verdeling van de gemeente in twee groepen is dus ook goed mogelijk, naast een verdeling voorganger/voorzanger-allen. Vogel heeft met de lage ligging en de beperkte ambitus rekening gehouden met de niet per se geschoolde zangstem van een gemiddelde voorzanger of voorganger. De ingetogen, dorische melodie is dienstbaar aan de tekst en heeft geen verdere pretenties. De openingsregel wordt door de gemeente een kwint hoger herhaald. Het ‘Christus, ontferm U’ wordt letterlijk herhaald en de laatste regel – waarschijnlijk op verzoek van de componist uitgebreid tot ‘Heer, ontferm U over ons’ – een kwart hoger. Zodoende wordt afgesloten op de verwachtingsvolle noot g’, die in de openingsfrase van het Gloria om een oplossing vraagt. Om deze reden kan het Kyrie (bijvoorbeeld in de advent- of veertigdagentijd) niet zelfstandig gebruikt worden. Een C-dominant sept-none akkoord lijmt Kyrie en Gloria aan elkaar.

Het Gloria is – als in ontelbare miscomposities van grote en minder grote componisten – opgebouwd uit vier muzikale eenheden in de al even klassieke melodische vorm A-B-C-A’:

  1. de openingsfrase – de ‘engelenzang’ uit Lucas 2, het gedeelte dat als Gloria volstaat in de eenvoudige vorm van de lutherse liturgie (Liedboek 270);
  2. de uitwerking van deze lofprijzing – muzikaal gezien ook een uitwerking van het eerste deel – in de klassieke composities eindigend met de woorden Jesu Christe. De melodische ‘knip’ valt in Liedboek 299e overigens iets eerder in de tekst;
  3. een ingetogener deel met daarin – na het Kyrie opnieuw – een bede om ontferming;
  4. het uitbundige slotdeel, dat begint met Quoniam tu solus sanctus, ‘Heilig, heilig zijt Gij alleen’.

Voor een duidelijk overzicht is in het notenvoorbeeld het Gloria in afzonderlijke melodische frasen afgedrukt (zie hieronder). De ‘maatcijfers’ zijn gebruikt bij verdere verwijzingen.

 

In deel 1 (1-4) wordt het grootste gedeelte van het melodisch materiaal reeds geëxposeerd. Belangrijk als rode draad in de gehele toonzetting is het motief dat van een haak boven de noten is voorzien, de schredegewijs verlopende, stijgende figuur die voorkomt in de motieven a en d.

In het tweede deel (5-11) benut Vogel motief c voor zijn melodische doorwerking. In 7 klinkt motief a in gemuteerde vorm, waarna de componist een nieuw melodisch gegeven introduceert: e. Kan het zijn dat de slotregel verwijst naar een wending in het Kyrie?

Het derde, ook in deze toonzetting ingetogener, deel is opgebouwd uit slechts één motief: een dalende terts. Eerst drie regels (12-14) steeds een toon hoger ingezet en dan (15-17) in het dubbele tempo afdalend naar de d. Ook in de slotregel van dit deel is de vraag: is de overeenkomst met de vijfde regel uit het Kyrie toevallig? En is het ook toevallig dat Vogel in deze regel (17) voor een kleine wijziging in het motief kiest, zodat in feite motief b weer terugkeert – het motief dat in het slotdeel een allesbepalende rol speelt? Het slotdeel wordt voorafgegaan door een rust met fermate. Tijdens deze rust speelt de organist zeer suggestief – en ook een beetje banaal – een onvoorbereid intredend C-dominant septiem akkoord dat naar believen langer mag worden aangehouden om de spanning nog verder op te bouwen.

De eerste regels van het slotdeel (19-28) verwijzen melodisch nadrukkelijk naar het begin van het Gloria, met dit verschil dat Vogel – vanwege het groter aantal lettergrepen – een dalende kwint en een stijgende sext tussen de motieven invoegt. Dit betekent binnen een melodie die tot nu toe slechts bestond uit secunden, tertsen en stijgende kwarten en een kwint een niet geringe intensivering. Vervolgens wordt motief b, bij herhaling en al dan niet in gemuteerde vorm, gebruikt om naar het hoogtepunt van de compositie toe te werken, de tekst waaraan dit gehele ‘gemeente-ordinarium’ zijn naam ontleent: ‘U alle eer’ (24). In de aanloop hier naartoe verschijnt het trapsgewijs verlopende, stijgende motief in zijn meest uitgebreide vorm (23). Nog eenmaal keert dat ‘motief met de stijgende kwartnoten’ terug, namelijk in de slotregel, die zodoende het einde van deze rode draad is.

Liedboek 404e – Sanctus- en Benedictushymne

In het Sanctus zijn de verwijzingen naar het Gloria niet te ontkennen. Naast de overeenkomsten in de motieven (zie notenvoorbeeld) is ook de sfeer overeenkomstig: een tweedelig metrum met slechts halve noten en kwartnoten, stijgende en dalende secunden en tertsen en hier en daar een stijgende kwart.

De openingsfrase (motief a) wordt vrijwel identiek hernomen, hetgeen het liedkarakter van dit liturgisch gezang belangrijk ondersteunt. Vervolgens wordt de ambitus naar boven met een c” uitgebreid en komt vóór de Hosanna-uitroep de melodie tot rust op grondtoon f’. De componist laat het Hosanna klinken op de in deze toonsoort belangrijke roeptoon c”, door zangers met hoge én lage tessituur uit volle borst mee te zingen en daarom vanuit vocaal oogpunt een uitstekende keuze. Dat Willem Vogel op ‘he-melhoog’ nog juist de topnoot d” van deze melodie bereikt, is een ongetwijfeld vooropgezette en tevens prettige bijkomstigheid. Het lijkt erop dat de componist de dalende toonladderfiguur heeft geïntroduceerd om de tekst van het Benedictus (‘Zegen van Godswege’) op muzikaal retorische wijze te ondersteunen. Evenals de zegen van Godswege daalt Hij immers ‘van de Vader neer’. Het hernomen ‘Hosanna’ besluit deze uitbundige acclamatie – want dát is het Sanctus.

Liedboek 407b – Acclamatie bij de instellingswoorden

De acclamatie na de instellingswoorden is tekstueel uit een andere bron afkomstig. De tekstlezing is die van Huub Oosterhuis en komt in deze bewoordingen al voor in Proeve van een Oecumenisch Ordinarium (Van der Leeuw-Stichting, 1968). De toeschrijving van deze tekst aan Sytze de Vries in de eerste drukken van het Liedboek lijkt me dus niet correct.

De melodie heeft de vorm van een recitatief met eenvoudige melodiebuigingen aan het einde van elke regel. In alle beperktheid van dit recitatief is toch goed te merken dat de maker een componist van protestantse huize was. Een rooms-katholiek componist – die het gregoriaans in de genen heeft – zou nooit consequent een tekstaccent laten samenvallen met een nieuwe melodienoot, maar juist dat accent opvangen door die melodienoot vooruit te nemen (zie bijvoorbeeld Liedboek 369a: ‘onze Vader’, einde eerste regel), zodat een glooiender zangwijs ontstaat. Een recitatief dus, maar wel op z’n ‘protestants’.

Liedboek 408e – Agnus Dei

Het Lam Gods is – zoals gezegd – tekstueel én muzikaal afkomstig uit het Gloria. De wisseltoon a’-g’-a’ (van een motief kan nauwelijks gesproken worden) kwamen we al eerder tegen in het Kyrie (299e, regel 2) en de opening van het Lofgebed uit de Didachè (Liedboek 402b). Nu is deze wending echter harmonisch ondersteund met een F-groot akkoord – in plaats van d-klein.

De beleidingszettingen zijn instructief van aard en mild van klank. De verschillende onderdelen van dit ordinarium worden onder andere bijeengehouden door de consequente akkoordkeuze: grote en kleine drieklanken – al dan niet in sextligging – en zachte dissonanten (klein septiem akkoorden en voorhoudingen). In zijn begeleidingen gaat Willem Vogel octaaf- en kwintparallellen niet uit de weg; ze dragen bij aan het robuuste karakter van de meerstemmigheid. Een ‘stevig psalmentempo’ (halve noot = MM 72) past goed bij de aard van deze ordinariumonderdelen.

Voor een bespreking van de melodie van het Lofgebed uit de Didachè: zie Liedboek 402b.
Voor een bespreking van de melodie van de Dankzegging: zie Liedboek 424.

Auteur: Christiaan Winter 


Media

Kyrie en Gloria
Uitvoerenden: Cantate Deo Ouderkerk aan den Amstel, Amstellandse Cantorij Aalsmeer, Kleine Cantorij Hilversum en Cantorij Ontmoetingskerk Hilversum o.l.v. Willem Vogel; Eric Jan Joosse, orgel (alleen Kyrie en Gloria)