Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

310 - Eén is de Heer, de God der goden


Straatsburg 1545/Lyon 1547/Genève 1551
De Tien Geboden

Tekst

De Tien Woorden

Al tijdens de Middeleeuwen werden berijmingen gemaakt van de Tien Woorden, zoals deze in Exodus 20,1-17 en Deuteronomium 5,6-21 opgetekend staan. De Decaloogliederen werden gezongen in het kader van boetedoening. In de middeleeuwse preekdienst (‘prônaus’) werden de Tien Geboden samen met het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en het Ave Maria na de preek geplaatst. Deze liturgische elementen dienden ter onderwijzing. Dezelfde catechetische functie hadden de twee Decaloogliederen die Martin Luther (1483-1546) schreef: ‘Dies sind die heylgen zehn gebott’ en ‘Mensch, wiltu leben seliglich’.

Gereformeerden als Martin Bucer (1491-1551), Guillaume Farel (1489-1565) en Johannes Calvijn (1509-1564) namen de Decaloog op in hun orden van dienst. Het lezen van de Decaloog was daarbij onbekend: de Tien Woorden werden in berijmde vorm door de gemeente gezongen.

Hiertoe dichtte Calvijn zelf een Tien Gebodenlied, dat hij in 1539 opnam in Aulcuns Psaulmes et Cantiques mys en chant. Clément Marot (1496-1544) publiceerde vier jaar later in zijn Cinquante Pseaumes en Francois (1543) een nieuwe berijming: Leve le coeur, ouvre l’aureille. Dit Tien Woordenlied verdrong op den duur dat van Calvijn en raakte via de vertaling van Petrus Datheen (ca. 1531-1588) ook in de Nederlanden bekend. In de Statenberijming 1773 werd de berijming van Datheen vervangen door die van Johannes Eusebius Voet (1707-1778).

Marots berijming en de genoemde Nederlandse versies van dat Decalooglied telden negen coupletten. Ze openden allemaal met twee inleidende strofen. De derde strofe was gewijd aan de gebodsbepalingen geen andere goden te dienen en geen afgodsbeelden te maken. Gemeenschappelijk hadden de Tien Gebodenliederen ook dat in de zevende strofe vier geboden ondergebracht waren: Gij zult niet doden, geen overspel plegen, niet stelen en geen vals getuigenis geven. Het laatste gebod kwam aan de orde in couplet 8, terwijl de slotstrofe een gebed bevat om kracht bij het naleven van de geboden. In Voets bewerking wordt daarbij verwezen naar Christus:

Och, of wij uw geboôn volbragten!
Genâ! o hoogste Majesteit!
Gun, door ’t geloof in Christus, krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.

Het Decalooglied van Voet deed dienst tot aan de verschijning van het Liedboek voor de kerken (1973). In veel andere liedbundels van andere protestantse kerkgenootschappen bleef Voets berijming bewaard, al dan niet in gemoderniseerde vorm.

Versie Troost

De redactie van het Liedboek vond dat in het Liedboek voor de kerken ten onrechte gebroken was met de traditie om een berijming van de Tien Geboden op te nemen. Bovendien besefte zij dat een groot deel van de in het liedboekproject participerende kerken een dergelijke Decalooglied wel wenste. De berijming van Voet werd echter niet bruikbaar geacht en dat gold ook voor andere in omloop zijnde bewerkingen.

André Troost werd daarom uitgenodigd een nieuwe berijming van de Tien Woorden te maken, uiteraard op de melodie die binnen het gereformeerd protestantisme al vanaf de zestiende eeuw daarvoor gebruikt werd. Daarbij vroeg de redactie of het mogelijk zou zijn een beperkt aantal strofen te gebruiken, bijvoorbeeld vijf (per couplet twee geboden). Met dit beperkt aantal strofen zou aangenomen mogen worden dat het lied in zijn geheel gezongen ging worden, terwijl dat bij tien coupletten vrijwel zeker niet het geval zou zijn.

Aan de redactie van het Liedboek schreef Troost: ‘Ik heb geprobeerd de Tien Woorden niet kort- en domweg op elkaar te stapelen, maar de tekst zo te schrijven dat een zeker verband tussen de opeenvolgende woorden oplicht.’

Conform de suggesties van de redactie heeft Troost vijf strofen geschreven: twee geboden per couplet. In tegenstelling tot voorgaande berijmingen van de Decaloog heeft Troost geen inleidende strofe(n) opgenomen, waarin bijvoorbeeld verwezen wordt naar de plaats waar en het moment waarop de Wet gegeven werd. Evenmin kent het lied een afsluitende strofe met een gebed om kracht bij het naleven van de geboden.

Troost plaatst de Tien Woorden nadrukkelijk in een positief kader. Dit blijkt vooral uit de twee versregels waarmee zowel de eerste als vijfde strofe besluiten:

Ga op de weg van zijn geboden –
er is geen god die zo bevrijdt!

Uiteraard verwijzen deze vers regels naar Exodus 20,2: ’Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.’ De Decaloog is gegeven door een bevrijdende God; de geboden zijn wegwijzers op de weg van bevrijde mensen. Het woordje ‘zo’ in de slotregel heeft overigens een dubbele betekenis; het kan gelezen worden als ‘op deze wijze’ en als ‘in deze mate’.


Melodie

Ontstaan en verspreiding

Het sprak vanzelf een nieuw decalooglied te laten vervaardigen op de melodie van het Tien Gebodenlied uit het Geneefs psalter. Deze melodie heeft immers vanaf de zestiende eeuw het calvinistische Wetslied vergezeld.

De melodie werd voor het eerst gepubliceerd in het kerkboek La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques, dat in 1545 in Straatsburg werd uitgegeven. Naast de hierboven genoemde berijming van Calvijn, werd in dit boek een tweede Decalooglied opgenomen, namelijk dat Clément Marot (1496-1544) in 1543 opnam in zijn bundel Cinquante Pseaumes en Francois. Deze liedtekst werd in La Forme des Prieres (1545) voorzien van de melodie die nu bij Liedboek 310 afgedrukt staat. Althans, de definitieve vorm kreeg de melodie in Pseaulmes cinquante, de David, roy et prophete, een bundel met vierstemmige psalmzettingen voor huiselijk gebruik van Loys Bourgeois (±1510-±1560). Ten opzichte van de versie uit 1545 halveerde Bourgeois de notenwaarden en voegde rusten toe na de regels. Deze versie verscheen daarna ook in de officieel kerkelijke bundel Octante trois Pseaumes de David, mis en rime françoise (Genève 1551).

Componist van de nieuwe melodieën uit La Forme des prieres (1545) was Guillaume Franc (ca. 1505-1570), de eerste cantor van de gereformeerde kerk van Genève, waar hij van 1541 tot 1545 werkte. Hij zal dus ook de componist zijn van de melodie van Marots Decalooglied.

In 1562 verscheen de volledige versie van het psalter, Les Pseaumes mis en rime francoise par Clement Marot & Theodore de Beze (Genève 1562). Daarvoor had Théodore de Bèze (1519-1605) een aantal berijmingen gemaakt, waaronder die van Psalm 140. Deze berijming werd voorzien van de melodie die sinds 1545 bij Marots Tien Gebodenlied gezongen werd. Mede gezien het feit dat de strofevorm niet vaak voorkomt, ligt het voor de hand dat De Bèze de berijming dichtte op de melodie van Franc.

In Duitsland werd een gewijzigde versie van de melodie gekoppeld aan het lied Wenn wir in höchsten Nöten sein van Paul Eber (1511-1569). De Duitse melodieversie is van de hand van Johann Bapista Serranus (1540-1600). Het gezang werd in 1567 te Wittenberg op een liedblad voor het eerst uitgegeven.

In de Nederlanden raakte de melodie bekend en geliefd. Curieus is dat de melodie al bij Nederlandse psalmberijmingen gebruikt werd vóórdat het Geneefs psalter geïntroduceerd werd. In de bundel 25 Psalmen ende andere ghesangen die men in de Duydtsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende uit 1557 van Jan Utenhove (1516-1566) treffen we de melodie namelijk aan bij Psalm 1 ‘Salich is hy die tot de raeden’. Naar alle waarschijnlijkheid kende Utenhove de melodie via een editie van het Geneefse psalter uit de jaren vijftig van de zestiende eeuw. En wellicht heeft hij de melodie van Marots Decalooglied gekozen bij Psalm 1 omdat ook daarin gesproken wordt over de wet van God.

De populariteit in de Nederlanden blijkt uit het feit dat de melodie in liedboeken van uiteenlopend godsdienstige snit voor veel contrafacten gebruikt is, vooral in de zeventiende en achttiende eeuw.

Analyse

De melodie beweegt zich hoofdzakelijk tussen g’ en c”. Aan het begin van regel 3 klinkt even een d”, en in regel 2 en veel sterker nog in regel 3 komt de melodie onder g’. De modus van de melodie is hypo-lydisch (‘hypo’ omdat de wijs onder de finalis g’ daalt), de toonaard die in het Geneefse psalter vaak gebruikt wordt om verootmoedigend vertrouwen en zekerheid te verklanken. Voorbeelden van Geneefse psalmen met melodieën in deze modus zijn 42, 43, 60, 123 en 124.

Het valt op dat de wijs weinig sprongen bevat en zich vooral in secunden beweegt. De grootste sprong treffen we aan bij de overgang van regel 3 naar 4 (stijgende sextsprong), bij de overgang van regel 2 naar 3 klinkt een stijgende kwartsprong. Verder bevatten de regels 3 en 4 elk een tertssprong.

Een ander opvallend element is het syncopische ritme in de eerste regel bij de woorden ‘de God der goden’, dat nergens anders in de melodie terugkeert. De syncope vindt plaats bij de halve toonschrede b’-c” (mi-fa). Deze tere melodische wending wordt daardoor sterk benadrukt, en omdat zij daarnaast ook op twee andere prominente plekken in de melodie voorkomt, is zij sterk karakterbepalend. De mi-fa-wending horen we namelijk ook aan het begin van de tweede en vierde regel. Deze regels zijn overigens grotendeels aan elkaar gelijk, alleen de laatste drie noten verschillen.


Liturgische bruikbaarheid

Het Tien Woordenlied van Troost is opgenomen in de rubriek ‘De Eerste Dag’ en wel ná de subrubriek ‘Kyrie en Gloria’ en vóór ‘Rond de Schriften’. Daarmee volgt het Liedboek de liturgische traditie om de Tien Woorden aan het begin van de eredienst te plaatsen. Deze traditie gaat terug op het gebruik in het zestiende-eeuwse gereformeerde Straatsburg, waar men gewoon was de Wet te zingen na de liturgische acten van schuldbelijdenis en genadeverkondiging. Er waren destijds echter ook andere gebruiken: in Genève ten tijde van Calvijn werden de Tien Woorden in diensten waar het avondmaal gevierd werd, gezongen na het Woord-gedeelte en vóór de avondmaalsviering. Dat de wet in het kader van het avondmaal functioneert, is ook overigens te herkennen in het klassiek-gereformeerde avondmaalsformulier. Daarin staat een passage, de zogeheten zondencatalogus, die geënt is op de Tien Geboden.

Een relatief recent gebruik is de Tien Woorden te laten fungeren bij de zending op het eind van de dienst.

Het spreekt voor zich dat het Tien Gebodenlied van Troost op diverse plaatsen in de liturgie een zinvolle plek kan krijgen.

Aan de plaats van de Decaloog in de dienst lagen en liggen overigens veelal inhoudelijke redenen ten grondslag. Bijvoorbeeld: door plaatsing ná de genadeverkonding wilde men de Wet benadrukken als richtsnoer voor het nieuwe leven in Christus: ze fungeren dan als leefregels voor het vernieuwde leven dat zojuist in de genadeverkondiging opnieuw was aangezegd.

Onder andere in de orde van dienst die de gereformeerde generale synode van Middelburg in 1933 vaststelde, is de wet gesitueerd na de eerste psalm en vóór het gebed van schuldbelijde­nis. Wanneer de geboden gelezen worden, voorafgaande aan een schuld­belijdenis, functio­neren ze primair om de mens een spiegel voor te houden en hem aan zijn tekortkomingen te ontdekken, waarop een gebed om vergeving volgt.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Gesualdo Consort Amsterdam o.l.v. Harry van der Kamp (strofe 1 in het Frans).