Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

313 - Een rijke schat van wijsheid


Een eerste kennismaking

De Boheemse Broeders kennen een rijke liederenschat. Het Gezangboek van de Nederlandse Evangelische Broedergemeente getuigt daarvan. Dit lied is uit de kring van de Herrnhutters afkomstig en werd geschreven door Jan Kortyansky, een Tsjech uit de zestiende eeuw, die enkele teksten in het Duits schreef.
Het lied bezingt hoe het woord van God tot mensen komt en hoe de mens dit kan verstaan. De bekende zin uit Psalm 119,105 – ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad’ – herkennen we in de eerste strofe, in de tweede strofe Matteüs 7,14, over het smalle pad als Gods onderricht en in de laatste strofe een zin uit Jesaja 55,11, dat het woord niet vruchteloos tot God terugkeert, maar vrucht mag dragen. De strofen 3 en 4 vormen duidelijk een bewerking van de gelijkenis van het huis op de rots (Matteüs 7,24-27).
De melodie heeft de structuur van een zogenaamde Barvorm, twee identieke eerste delen (Stollen) en een afsluitend deel (Abgesang), waarvan het slot een iets gewijzigde herhaling is van het begin.

Auteur: Pieter Endedijk


Ein edler Schatz der Weisheit

Neurenberg 1527
Dich lobn wir Gott mit eine

Tekst

Herkomst en verspreiding

Dit lied verscheen voor het eerst in 1566 in de door Michael Tham, Johannes Geletzky en Petrus Herbertus uitgegeven bundel Kirchengeseng darinnen die Heubtartickel des Christlichen glaubens kurtz gefasset vnd ausgeleget sind, het liedboek van de Boheemse Broederschap.
Er werd geen auteur vermeld, maar in de in 1639 verschenen herdruk treffen we in het register de naam van Iohann Korytansky (?-1582) aan als de dichter van dit lied.
Het lied stond in de rubriek ‘Vom Wort Gottes / und des selbigen krafft / wirkung und bestendigkeit‘ en telde oorspronkelijk twaalf strofen. In de kantlijn zien we diverse verwijzingen naar Bijbelteksten. Die komen met de nodige aanvullingen ook voor in de editie uit 1639. Hier de eerste strofe uit de editie van 1566:
Merkwaardigerwijs komt het lied niet in de gezangboeken van de Evangelische Kirche Deutschland voor, noch in het Gesangbuch der Evangelische Brüdergemeine van 2007. In Nederland vertaalde Ad den Besten (1923-2015) samen met Hans Hugo Rapparlié (1909-1987) vijf van de twaalf strofen. Rapparlié was jarenlang lid van de commissie die het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente voorbereidde. Deze bundel verscheen in 1968, met daarin als nr. 288 ‘Een rijke schat van wijsheid’. Vervolgens kwam het lied ook terecht in het Liedboek voor de Kerken uit 1973 (gezang 326), vervolgens in het Liedboek 2013, en later ook nog in Op Toonhoogte (2015, nr. 227) en Weerklank (2016, nr. 277).

Inhoud

De eerste drie strofen en de laatste weerspiegelen in een vrije vertaling duidelijk hun originelen (1, 2, 3 en 12), de vierde strofe is in het origineel niet echt terug te vinden en lijkt eerder voort te borduren op de derde strofe.

Strofe 1

De eerste strofe luidt:

Ein edler schatz der weisheit
ist Gottes Wort und ler:
Des freut sich in der wahrheit
das ganze Christlich heer.
Deñ es ist des Heils liecht
driñ alle fromme herzen
sehn Christi angesicht
und sein geruch zum leben
in aller welt ausbricht.

Op de achtergrond van deze strofe speelt de metafoor van het leven als een reis, waarin Gods woord als een licht de weg wijst (Psalm 119,105). Bij de ‘rijke schat van wijsheid’ wordt in het origineel verwezen naar Psalm 19,8 (‘De richtlijn van de Heer is betrouwbaar: wijsheid voor de eenvoudige’) en 2 Timoteüs 3,15, waar ook sprake is van wijsheid die je uit de heilige geschriften kunt opdoen. Dat we in Gods woord ‘des Heren aangezicht’ aanschouwen, vormt in de vertaling het slot van de eerste strofe. Het wijkt iets af van het origineel, waarin sprake is van ‘Christi angesicht’ (een verwijzing naar 2 Korintiërs 4,6). Wat niet in de vertaling terecht is gekomen is de reuk die leven schenkt en de wereld zal vervullen, zoals het in de slotregels van het origineel heet (een verwijzing naar 2 Korintiërs 2,15-16).

Strofe 2

Deze strofe luidde oorspronkelijk:

Des glaubens herz und ohren
sollen wir bieten dar:
Dem wort vleissig zu hören
driñ Gott wirkt wunderbar:
Zeiget auffs erste an
man soll all irrthum lassen
und gehn auff rechter bahn
wein creutze auff sich fassen
und fliehen eigen wahn.

Deze tekst is in de vertaling goed terug te vinden. Den Besten en Rapparlié gaan met hun ‘het smalle pad te gaan’ nog even door op de metafoor van de levensreis uit de eerste strofe, en verwijzen ermee naar Bunyans De Christenreis naar de eeuwigheid, het boek over het brede en smalle pad dat tot op de dag van vandaag in veel bevindelijke kringen nog altijd wordt gelezen. De woorden ‘en stil het kruis te dragen / achter hun Heiland aan’ verwijzen naar Matteüs 10,38 (‘Wie niet zijn kruis op zich neemt en mij volgt, is mij niet waard’, zie ook Matteüs 16,24; Marcus en Lucas geven vergelijkbare uitspraken).

Strofe 3

Strofe 3 gaat over het mijden van de ‘falschen geister’, waarbij wordt verwezen naar Jeremia 23,16 (‘Luister niet naar wat de profeten jullie verkondigen. Ze geven jullie valse hoop. Hun visioenen zijn hun eigen verzinsels, ze komen niet van de Heer’), Matteüs 7,15 (‘Pas op voor valse profeten’) en Kolossenzen 2,4 (‘Dit alles schrijf ik opdat niemand u met fraaie redeneringen op een dwaalspoor brengt’). Zo worden wij opgeroepen om op basis van Gods woord de geesten te onderscheiden, anders bouwen wij op zand. Het ‘bauen auff den sand / drauf kein bau kann bestehen‘ verwijst duidelijk naar Matteüs 7,24-27 , waar degene die de woorden van Jezus hoort maar er niet naar handelt, vergeleken wordt met een onnadenkende man die zijn huis bouwde op zand, waardoor het instortte toen de stormen opstaken.

Strofe 4

Strofe 4 lijkt eerder een nieuwe strofe van Den Besten en Rapparlié te zijn dan een vertaling of hertaling van een van de Duitse originele strofen. Misschien zou men nog kunnen zeggen dat de woorden ‘erleuchtet sein gemüt / dass er Gott mög erkennen / sein ernst und grosse gütt’ een zwakke echo vinden in ‘in ’t woord herkennen wij  / zijn plannen en gedachten’, maar de andere noties uit de vertaling zijn niet in het origineel terug te vinden. Strofe 4 borduurt wel voort op strofe 3 en de daaraan ten grondslag liggende gelijkenis uit Matteüs 7,24-27. Tegenover de onnadenkende man staat de verstandige man die zijn huis op een rots bouwt, waardoor het veilig overeind blijft. En het vrij zijn ‘van dienst aan vreemde machten’ is een gevolg van het onderscheiden der geesten uit strofe 3.

Strofe 5

Strofe 5 ten slotte luidde oorspronkelijk:

O treuer Gott vom Himmel
sieh an dein leibes Heer
Welchs sitzt bey deinem fussschämel
[= voetenbank]
und höret deine Lehr:
Hilff, dass es also hör!
Damits dem Wort gelinge
und nicht lähr widerkehr;
sondern viel früchte bringe
zu deinem lob und ehr.

De vertaling is tamelijk nauwgezet. ‘Zie hoe wij aan uw voeten / zitten en luisteren stil’ is volgens het origineel een verwijzing naar Deuteronomium 33,3: ‘Ze waren gezeten aan zijn voeten en ontvingen zijn onderwijzing’, maar natuurlijk kan ook gedacht worden aan Bijbelplaatsen als Matteüs 5,1, Lucas 10,39 en Handelingen 22,3. Het zitten aan de voeten van de meester is de typische attitude van de leerling. De tweede helft van de strofe verwijst naar Jesaja 55,11, waar gesproken wordt over het woord dat uit Gods mond voortkomt en niet vruchteloos naar Hem terugkeert.

Zo is dit gezang een ‘lied over het woord van God, niet zozeer een vervoerde lofzang op het woord, als wel een bezonnen overpeinzing van nogal didactisch karakter, maar niet zonder hymnische accenten. In elk geval hebben we hier met een bepaald niet alledaags specimen van het geestelijk lied te maken. Andere liederen van deze aard – zo aandachtig, vijf strofen lang, in het woord verdiept – ken ik niet’, aldus Ad den Besten (Een Compendium…, k. 752).


Melodie

De melodie van dit lied is ouder dan de tekst. Ze komt voor het eerst voor in de Gantz newe geystliche teütsche Hymnus und gesang van 1527, en staat daarin afgedrukt als de melodie van het Magnificat:
Het is deze melodie uit 1527 die ook in het Liedboek staat. De latere melodie uit de bundel Kirchengeseng van 1566, die hierboven (bij ‘Herkomst en verspreiding’) werd afgedrukt, wijkt op enkele punten zowel melodisch als ritmisch van af. Qua globale structuur hebben we te maken met de Bar-vorm, bestaande uit twee korte identieke tweeregelige Stollen en een relatief lang Abgesang van vijf regels. De laatste twee regels van het Abgesang lijken echter weer sterk op die van de Stollen. Het verschil zit in regel 8, die nu met een rust en een kwartnoot begint, en aan het einde een opgevulde terts heeft (net als regel 6), terwijl regel 9 maar in één noot verschilt van regel 2 en 4, en daardoor nu overal dalend is.  Eigenlijk is de structuur dus A-A-B-A’, waardoor de melodie een mooi gesloten karakter heeft. Zij begint met een kwartsprong, die vanwege de eerste halve noot echter niet opmatig beleefd wordt. Deze opmatigheid treedt wel op bij regel 5, 6 en 8, waardoor een zekere levendigheid ontstaat. Opvallend is verder de rol van de dominant d in het geheel. De melodie begint op een lage d’; aan het einde van regel 1 leidt een kwintsprong naar de hoge d” aan het begin van regel 2; dit herhaalt zich in regel 3 en 4, waarna opnieuw een kwintsprong naar de d” aan het begin van regel 5 leidt, wat ten slotte nog een keer gebeurt in de overgang van regel 8 naar 9. Zo speelt het geheel zich af in het spanningsveld tussen d’ en d”. Al met al heeft deze melodie – die in de lydische modus staat en zich grotendeels in het hoge hexachord naturale afspeelt - een opgewekt karakter, dat goed past bij de woorden ‘heb moed, gij die op reis zijt’!

Auteur: Erik Heijerman

Bronnen

Het lied in de eerste editie van Kirchengeseng... (1566): klik hier, zoek naar K XIII, 193.
Het lied in de editie van Kirchengeseng... (1639): klik hier.
Register van dichters uit de Kirchengeseng... (1639): klik hier.
De melodie Gantz newe geystliche teütsche Hymnus und gesang (1527): klik hier.
(Alle interbronnen geraadpleegd 6 februari 2023.)


Media

Uitvoerenden: St. Joris Kamerkoor o.l.v. Bas Ramselaar; Chris Bragg, orgel (strofen 1, 3, 4, 5) (bron: KRO-NCRV)