Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

315 - Heb dank, o God van alle leven


Straks groeten w'onze moederstranden

Tekst

Herkomst en verspreiding

Op 16 juni 1954 herdacht het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) in de Houtrusthallen te ’s-Gravenhage dat het 140 jaar geleden opgericht werd op instigatie van het Britse Bijbelgenootschap (‘The British and Foreign Bible Societies’), dat overigens in 1954 zijn 150-jarig jubileum vierde. De viering was voor het NBG aanleiding in 1953 een prijsvraag van een gedicht over de Bijbel uit te schrijven. In januari 1954 werd in de pers gemeld dat er 145 inzendingen waren, waaruit het genootschap drie prijswinnaars had gekozen: een daarvan was Fedde Schurer met zijn lied ‘Heb dank, o God van alle leven’. De andere winnaars waren de gereformeerde predikant Okke Jager (1928-1992) en de lutherse hoogleraar Pieter Boendermaker (1893-1977) met respectievelijk ‘Een ruiter draaft door alle landen’ en ‘Here God, het woord der waarheid’.
Hierna volgde een prijsvraag voor componisten om de drie liederen te voorzien van een melodie voor gemeentezang, zodat de liederen tijdens de nationale viering gezongen konden worden. Een jury beoordeelde 81 geanonimiseerde inzendingen. De winnende melodieën bij de liedteksten van Jager en Boendermaker bleken beide van Willem Vogel te zijn. Dezelfde jury meldde echter dat zij voor de tekst van Schurer geen goede melodie tot winnares kon uitroepen. Omdat Schurers tekst een binnen het kerklied veel gebruikte strofevorm had, kon zij eenvoudig gezongen worden op melodieën als die van psalm 118 en ‘‘k Wil u, o God, mijn dank betalen’.
Bij de opname van het lied in het Liedboek voor de kerken (gezang 330) werd Schurers tekst gekoppeld aan de melodie van het lied ‘Straks groeten we onze moederstranden’ uit de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen (1866, gezang 249). In het Liedboek is het lied ongewijzigd opgenomen en geplaatst in de rubriek ‘Rond de Schriften’.

Inhoud

Strofe 1

In het eerste couplet wordt God gedankt dat Hij ons zijn woord gegeven heeft, en zijn licht en liefde ons toegewend heeft. Dat is bijzonder want Hij is God de schepper, de ‘God van alle leven’ die nooit volledig begrepen en gekend kan worden (vgl. Jesaja 40,13; Jeremia 23,18; Romeinen 11,33-36).
De betekenis van de gave van Gods woord wordt in de tweede helft van de strofe verwoord: uit elke nacht (al dan niet overdrachtelijk bedoeld) rijst Gods morgen en zijn troost is op aarde altijd aanwezig. De laatste twee regels verwijzen naar Matteüs 11,25: ‘Ik loof u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld.’

Strofe 2

De tweede strofe zoomt in op de betekenis van Gods woord voor de mens. Al is een mens diep verloren en van God vervreemd, toch noemt God zijn naam (vgl. Jesaja 43,1) en doet hij hem opnieuw geboren worden (vgl. Johannes 3,5-7).
In de tweede helft van de strofe wordt gezongen dat het woord van God op deze manier met ‘ons’ heeft gehandeld: Hij heeft ons doen opstaan (‘uit het graf ons opgericht’; Romeinen 6,4-5), heeft ons in de vrijheid gezet en Hij laat ons leven voor zijn aangezicht (vgl. Psalm 56,14).

Strofe 3

Zijn de eerste twee coupletten gericht tot God, in de derde strofe wordt het woord gericht aan de gemeente. Het couplet handelt over de gemeente en haar missionare taak. Schurer sluit in dit couplet aan bij negentiende-eeuwse zendingsliederen, waarin West-Europese christenen gewezen wordt op hun plicht het evangeliewoord wereldwijd te verspreiden, om het evangelie ‘uit te roepen’ aan alle landen. Een bekend voorbeeld waarin dit de centrale notie is, is het zendingslied ‘Roept uit aan alle stranden’ van Nicolaas Beets (zie bijv. Zangbundel van Joh. de Heer nr. 960).
Vanaf regel 5 verwoordt Schurer waarom het ‘hemels woord’ voortgedragen moet worden: het verkondigen van, het roemen op ‘mensengunst of -heerlijkheid’ is als gras dat verdort en als bloemen die verwelken. Maar het woord van God houdt stand in eeuwigheid. Het betreft duidelijke verwijzingen naar Psalm 103,15-18, Jesaja 40,6-8 en 1 Petrus 1,24-25.


Melodie

Mede gezien het derde couplet is het een goede keuze geweest om het lied van Schurer vergezeld te laten gaan van de melodie die Johannes Bastiaans componeerde bij ‘Straks groeten w’onze moederstranden’. Het gaat namelijk om een zendingslied (van Jan Jacob Lodewijk ten Kate), zoals ook uit de titel blijkt:
Het is eigenlijk een wonder dat het zendingslied van Ten Kate/Bastiaans opgenomen werd in de ‘Hervormde Bundel’ (1938, gez. 110), want het genoot in de voorgaande decennia allerminst populariteit. Zelfs tijdens de zendingsfeesten die vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw gehouden werden, werd het lied nauwelijks gezongen. Mogelijk heeft vooral de fraaie melodie van Bastiaans gezorgd voor opname in de bundel, waardoor zij na de Tweede Wereldoorlog niet uit zicht raakte.
Bij opname in de ‘Hervormde Bundel’ werd de notatie gemoderniseerd en in maatsoorten ondergebracht. In het Liedboek voor de kerken werden niet alleen de maatsoorten gewijzigd, de slotnoten van de regels 2, 4 en 6 werden veranderd in gepuncteerde halve noten, waar oorspronkelijk (vertaald naar de huidige notatie:) kwartnoten stonden. Omdat de melodie vandaag de dag in een vlotter tempo gezongen wordt dan in Bastiaans’ tijd, zijn deze melodiewijzigingen zinvol en verdedigbaar.

Zoals hierboven gemeld, werd het lied aanvankelijk gezongen op leenmelodieën. Het betrof melodieën met de Bar-vorm, waarbij de eerste twee regels dus herhaald worden in regel 3 en 4. Een vluchtige blik op de melodie van Bastiaans zou het vermoeden kunnen doen rijzen dat ook deze melodie de Bar-vorm heeft, maar dat is in zoverre het geval dat de eerste regel niet helemaal letterlijk in regel 3 herhaald wordt: de derde noot verschilt:
Regel 4 laat regel 2 een terts lager horen, in fis klein, de mineurparallel van A groot:
De regels 5 en 6 contrasteren met het voorgaande gedeelte doordat ze zich, op een tertssprongetje na, in secunden voortbewegen. Dat verandert meteen aan het begin van regel 7 doordat daar een kwartsprong klinkt. Deze regel stuwt de melodie naar d”. Deze hoge noot heeft al in regel 2 even geklonken, maar werd daar als kwartnoot aangeraakt, terwijl hij in regel 7 (halve noot) een hoogtepunt vormt waar de melodie naar toegewerkt heeft. Afgezien van de drie eerste noten, is de slotregel gelijk aan regel 2.

Bastiaans’ melodieën moeten in een vrij breed tempo gezongen worden. Voor deze melodie is MM 84-88 voor de kwartnoot een goede indicatie. Bij dit tempo kunnen de regels in één adem gezongen worden, maar ontstaat er ook nog wel ruimte om tussen de regels snel adem te halen.


Liturgische bruikbaarheid

In het Liedboek is Schurers gezang opgenomen in de rubriek ‘Rond de schriften’. Gezien de hierboven beschreven inhoud is dat een voor de handliggende keuze. Het lied zou gezongen kunnen worden voorafgaande aan de lezing of – wat logischer is – als reactie op de schriftlezingen. Vooral vanwege de slotstrofe wordt het lied ook wel gezongen als afsluiting van de kerkdienst.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Martinicantorij Sneek o.l.v. Gerben van der Veen; Dirk Donker, orgel (bron: KRO-NCRV)