Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

316 - Het woord dat u ten leven riep


Een eerste kennismaking

Uit de afscheidsrede van Mozes (Deuteronomium 29v.) behoren de woorden die in dit lied berijmd zijn wel tot het meest bekende gedeelte: Deuteronomium 30,11-14. ‘Het woord dat u ten leven riep is niet te hoog, is niet te diep...’ (strofe 1); ‘het is niet aan de overzij...’ (strofe 2); ‘het is ook in de hemel niet...’ (strofe 3); ‘het woord van liefde, vrede en recht / is in uw eigen mond gelegd, / is in uw eigen hart geschreven...’ (strofe 4).
De dichter Jan Wit berijmde elk van de vier bijbelverzen tot een strofe, waarbij hij het beeld van de hemel en de overkant van de zee bewust omdraaide. Volgens hem zijn in ons wereldbeeld de verre kusten dichterbij dan de hemel...
Dit lied kan bijvoorbeeld heel goed na de preek een plaats krijgen; in elke liturgie gaat het immers om het woord van God als woord ten leven.
Omdat de melodie van Psalm 113 nauwelijks werd gezongen koos de dichter deze om zijn woorden op te schrijven.

Auteur: Pieter Endedijk


Vlakbij u is het woord

Jan Wit
Genève 1551
Psalm 113

Tekst

De toelichting op de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting op de melodie is wel nieuw.

Deze woorden van Mozes, in de Bijbel geen lied, komen voor in de grote rede aan het slot van het boek Deuteronomium. Daarvóór heeft Mozes in de vlakten van Moab Gods wet nog eens nadrukkelijk aan zijn volk voorgehouden. Maar deze catechese vlak voor Mozes’ dood zal wel niet op zichzelf hebben gestaan. Men zou het ongeveer zo kunnen stellen dat deze verzen uit Deuteronomium één van de conclusies zijn aan het eind van veertig jaar catechisatie in de woestijn. Wanneer men dan ook leest of zingt dat het woord Gods niet ver weg is, maar vlak bij, ‘in uw mond en in uw hart’, dan gaat het absoluut niet om natuurlijke theologie. Ook in het synagogale leesrooster komt dat tot uiting. Wanneer deze passage in de synagoge aan de orde komt heeft men de gehele Tora binnen het bestek van een jaar tijds openlijk voorgelezen. Daarbij komt nog dat het ideaal van de ware jood is om dagelijks in de Tora te studeren.

Voor het lied dat ik over deze passage schreef koos ik de nauwelijks gezongen melodie van Psalm 113. Dat deze wijs binnen het bereik van iedere gemeente ligt is inmiddels wel bewezen. Dit lied stond namelijk onder nummer 1 in de proefbundel 102 Gezangen en werd meteen reeds tamelijk vaak gezongen.

Strofe 1 is een weergave met enige aanvulling uit de context van Deuteronomium 30,11; strofe 2 van vers 13; strofe 3 van vers 12 en strofe 4 van vers 14, hier weer met enige aanvulling uit de context. De omwisseling in het middengedeelte is door mij bewust voltrokken. Het kwam mij namelijk voor dat in ons wereldbeeld de verre kusten dichterbij zijn dan de hemel. Voor de nog nomadische Israëliet kwamen die afstanden vermoedelijk ongeveer overeen in onbereikbaarheid en gevaarlijkheid.

In de bundel Ministeriale (Haarlem 1966) waarin ik de meeste van mijn geestelijke liederen zonder melodieën gepubliceerd heb, kreeg dit lied de titel mee ‘Vlak bij u is het woord’. Regel 4 en 5 van strofe 2 luiden daar:
Wie maakt de wijsheid mij bekend
van morgenland en occident
regel 3 van strofe 3:
en droomt van overluchtse streken.
Maar de Gezangencommissie had nogal wat bezwaar tegen ‘occident’ en tegen ‘overluchts’. Vandaar de wijzigingen in het Liedboek voor de kerken.

Samenvattende zou men van de inhoud van dit lied kunnen zeggen: de verbondsgod van Israël is niet alleen, zoals Martin Buber (1878-1965) het uitdrukt, ‘immer in der Rufweite seines Volkes’, maar Hij legt ook zijn woord als richtsnoer ten leven in de mond en in het hart van diegenen die zich door zijn heilig onderricht laten gezeggen. Het lied dat ik over deze gedachten maakte zou met name voor of na de schriftlezing gezongen kunnen worden; maar omdat het in alle liturgisch gebeuren om het woord Gods gaat behoeft de bruikbaarheid daar niet toe beperkt te worden.

Auteur: Jan Wit


Melodie

Ontstaan en verspreiding

Jan Wit dichtte zijn liedtekst bij de Geneefse melodie van Psalm 113. Aanvankelijk had Johannes Calvijn (1509-1564) een berijming van deze psalm gemaakt (Sus louez Dieu ses serviteurs) en in 1539 opgenomen in Aulcuns Psaulmes et Cantiques mys en chant. Bij deze berijming was de melodie geplaatst die Wolfgang Dachstein (ca. 1487-1553) voor de Duitstalige gemeente van Straatsburg gemaakt had bij Aus tiefer Not schrei ich zu dir, Maarten Luthers bewerking van Psalm 130.

Clément Marot (1496-1544) maakte echter een nieuwe berijming van Psalm 113, die tezamen met die van Calvijn opgenomen werd in La manyere de faire prieres (Straatsburg 1542). Marots berijming had een andere strofevorm en daarvoor moest dus een andere melodie komen. Het bleek geen eenvoudige opgave de melodie te vinden die iedereen tevreden kon stellen. De wijs uit de Straatsburgse bundel van 1542 werd elf jaar later vervangen door de bekende melodie van het Vater unser in Himmelreich (zie Liedboek 370).

Maar intussen ging men in Genève zijn eigen weg. Daar werd Marots Psalm 113 in La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques uit 1542 voorzien van een melodie van Guillaume Franc (±1505-1570). Deze combinatie van tekst en melodie hield stand tot 1551. In dat jaar verscheen in Pseaumes octantetrois de David, mis en rimes françoise de door Loys Bourgeois (±1510-±1560) gecomponeerde melodie die tot op de dag van vandaag Psalm 113 uit het Geneefse psalter vergezelt:

De eeuwen door is de melodie van Psalm 113 niet bijzonder populair geweest. Afgezien van de psalmberijmingen verscheen zij tot ±1750 nauwelijks als wijs(aanduiding) bij contrafacten. Alleen dominee-dichter Willem Sluiter (1627-1673) was kennelijk van de wijs gecharmeerd en heeft haar voor diverse nieuwe liedteksten gebruikt.

In de Evangelische Gezangen (1806, nr. 4) treffen we de melodie aan bij twee liederen: gezang 88 van Rheinvis Feith (1753-1824), dat – conform de titel – de ‘Voortreffelijkheid der openbaring boven de rede’ bezingt, en gezang 162, een nieuwjaarslied van Bernardus van Weemen (1761-1808). Het betrof twee liederen die nooit veel belangstelling gekregen hebben en die bij de samenstelling van de ‘Hervormde Bundel’ uit 1938 dan ook sneuvelden.

Analyse

In het Liedboek staat de melodie zonder voortekens genoteerd en is de laatste noot een g’. In de regels 3, 4 en 5 komt de melodie onder de g’ terecht. Uit deze twee constateringen kan afgeleid worden dat we met een hypomixolydische modus (achtste toon) te maken hebben. Van deze kerktoonsoort is g’ de finalis en de c” de dominant. Met deze wetenschap zien we dat de eerste twee melodieregels op de dominanttoon eindigen, terwijl de laatste drie regels met de finalistoon g’ afsluiten. Hieruit blijkt al dat de eerste helft van de melodie zich in een hogere ligging afspeelt (hexachordum durum) dan de tweede helft.

Afgezien van de eerste noot zijn de regels 1 en 2 aan elkaar gelijk (de bijbehorende tekstregels rijmen ook op elkaar). De stoere kwartsprong, gevolgd door een tweevoudige kwartnoot c” in deze regels maken de melodie krachtig en verlenen haar zekerheid.

De eerste twee regels eindigen beide nadrukkelijk met een uitroepteken: ze vragen om ontlading. Deze ontlading volgt in regel 3 die zowel melodisch als ritmisch zich van de vorige twee regels onderscheidt: de melodie heeft in de derde regel een sterk dalend karakter en een ‘ontspannen’ ritmische structuur met twee halve noten halverwege en aan het einde van de regel.

Evenals in regels 1 en 2 het geval was, zijn de regels 4 en 5 in het tweede gedeelte aan elkaar gelijk en rijmen de bijbehorende tekstregels op elkaar. De resolute kwartsprong, gevolgd door een toonherhaling, uit de regels 1 en 2 treffen we ook in deze regels aan. Maar toch zijn de melodieregels minder krachtig en oproepend, omdat de melodie zich in deze regels in een lager toonbereik bevindt (hexachordum naturale) en met drie halve noten afsluit. Ze hebben meer een verhalend karakter.

In de laatste regel komt de melodie weer in het hogere toongebied (hexachordum durum) van de eerste twee regels terecht. De regel bestaat eigenlijk uit een dubbele dalende beweging van de dominant naar de finalis verbonden door een stijgende kwart en heeft daardoor een sterk afsluitend karakter.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron: KRO-NCRV)