Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

319 - Alles wat er staat geschreven


Een eerste kennismaking

Tom Naastepad schreef als toelichting bij dit lied: ‘Dit lied heb ik gemaakt voor eventueel algemener gebruik: vóór of ná de schriftlezing in kerk of gezin’. Daarom heeft dit lied in het Liedboek een plaats gekregen in de rubriek ‘Rond de Schriften’. Het kan dus goed functioneren als Oude Testament en evangelie gaan klinken of hebben geklonken: Mozes, David, Abraham en Jezus worden achtereenvolgens genoemd. Opvallend is natuurlijk de volgorde van deze namen. De vierde strofe spreekt over Abraham, voor wie de sterren sprekend waren. Dat gold ook voor de wijzen die door een ster werden geroepen. Zo zijn de strofen 4 en 5 onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar eigenlijk is het hele lied één doorgaande lijn waarin niet geknipt moet worden.
Naastepad schreef zijn tekst oorspronkelijk op een melodie van de Engelse componist John Ireland (1879-1962), maar de Vlaamse priester-musicus Ignace de Sutter schreef bij de woorden een voor hem typerende wijs: eenvoudig met weinig sprongen.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Tom Naastepad gaf dit lied de titel ‘Er staat geschreven’. Het werd, voor zover ik na kon gaan, voor het eerst gezongen op 24 januari 1963 tijdens een dienst in het tweede seizoen van Naastepads Araunagemeente in Rotterdam. Deze tweewekelijkse diensten vonden in de eerste jaren plaats op donderdagavond in de Kathedraal aan de Westzeedijk. Naastepad schreef het lied al eerder als contrafact op de melodie Eastergate van John Ireland (1897-1962). In 1962 componeerde Ignace de Sutter er een nieuwe melodie bij, de melodie die de tekst in het Liedboek vergezelt. 

In de Maandbrief voor de Araunagemeente (24 januari 1963) schrijft Naastepad dat hij dit lied gemaakt heeft ‘voor eventueel algemener gebruik: vóór of na de Schriftlezing in kerk of gezin’. De plaatsing in het Liedboek in de rubriek De Eerste Dag – Rond de Schriften is dus  passend bij de intentie die de dichter had met dit lied. Het is geschikt om gezongen te worden bij de opening van de Schriften of wanneer de Schriften gelezen zijn als conclusie van het gelezene. Naastepad zelf liet het lied zingen vlak na de schriftlezingen en vóór zijn overdenking.

Op het moment dat het lied voor het eerst gezongen werd, ging het aan op Pasen. ‘Het was in de week na Kanazondag’, schrijft Naastepad in zijn boek Op de Dorsvloer (Hilversum/Antwerpen 1964, blz. 254), waarin de eerste twee seizoenen van de Araunagemeente beschreven staan. ‘Die bruiloft wordt werkelijkheid op Paschen, als zijn ‘Uur gekomen is’. Het was kort voor Septuagesima, de derde zondag voor de ‘grote vasten’.’ 

Verschillende elementen uit het liturgisch jaar, met name uit de liturgische ‘sterke’ tijden, komen naar voren. Zo is er het element van Rorate coeli (= dauw hemelen), introïtus van de vierde adventszondag, in strofe 6: ‘Zend uw regen uit de wolken’ (Jesaja 45,8). De ster die de drie wijzen riep (strofe 4), refereert aan het evangelie van Epifanie. In strofe 5 zien we een sterke paasmotief (gebroken graan, stem die voortgaat). ‘Zend uw adem neer’, kan duiden op Pinksteren. Zo is het lied ook geschikt om op verschillende momenten in het liturgisch jaar gezongen te worden.

De keuze van de dichter voor zeven strofen lijkt te duiden op de volheid van Pasen en Pinksteren. Getalsymboliek bij de keuze van het aantal strofen van een lied komt bij hem vaker voor. Zo is het opvallend dat veel van zijn paas- en pinksterliederen zeven strofen tellen. In dit lied zien we een beweging van ‘alles’ als allereerste woord naar ‘meer en meer’ in de allerlaatste regel. Opvallend is dat in een van de bundels waarin het lied is opgenomen, Laus Deo (2000, blz. 1016), de strofen 6 en 7 ontbreken. 

De eerste strofe is een bede om ons ‘alles wat er staat geschreven’ te doen verstaan. Woorden die ‘ons leven’ zijn, worden tot een uitdagende aanspraak: ‘spreek ons aan!’

Vervolgens behandelt Naastepad in de strofen 2 tot en met 5 grote bijbelse figuren, echter niet in de chronologie van de Schrift zelf. Eerst is er Mozes (strofe 2), die het vuur heeft zien branden en ‘uw knecht werd’ (Exodus 3,1-6). De bede is dat wij aan de hand van Mozes mogen voortgaan en dat hij ons de weg mag wijzen.

Herderkoning David is het onderwerp in strofe 3, samen met ‘zijn zoon’, ‘die uw woning’ heerlijk afbouwde (1 Koningen 8). Deze strofe is meer beschrijvend en bevat geen bede.

Dit geldt ook voor de strofen 4 en 5. Strofe 4 brengt ter sprake ‘wat de sterren niet verzwijgen’, met verwijzingen naar Abraham (Genesis 15,1-6) en de wijzen (Matteus 2,2). Strofe 5 voert Jezus op als degene die het laatst heeft gesproken, wiens stem voortgaat en die ‘als graan gebroken is, woord voor woord’ (Johannes 12,24).

Vervolgens zijn strofe 6 en 7 weer beden om ‘regen uit de wolken / die het groeien doet: / graan dat brood wordt voor uw volk in / overvloed’ (strofe 6). Het motief van het graan uit de vorige strofe wordt hier opnieuw opgenomen: ‘graan dat brood wordt’ als beeld van de voortgaande stem van Jezus en wat hij ‘woord voor woord’ sprak. In de laatste strofe klinkt het gebed tot Hem die onze ‘aard’ te boven gaat’ om zijn adem neer te zenden. Meer en meer zal dan de aarde Hem loven zoals al eerder David zijn lof zong (strofe 3). 

De spelling van de beginregel van de laatste strofe vraagt aandacht. De originele tekst, integraal opgenomen in Op de Dorsvloer luidt: ‘Gij gaat onze aard te boven’, met aard dus zonder apostrof . Zo staat het ook in het Bavoliedboek (1979, nr. 283) en het Oud-Katholiek gezangboek  (1990, nr. 796). In de verzamelbundel van Naastepads liederen, Het lied op onze lippen (Kampen 2003, nr. 72), verschijnt aard’ mét een apostrof en zo staat het ook in Liedboek. Aard en aard’ kunnen beide uitgelegd worden als aarde, die ‘Gij te boven gaat’. Het geldt dan als een plaatsaanduiding. Maar ‘Gij gaat onze aard te boven’ kan ook duiden op het anders zijn van God, die een andere aard heeft dan wij mensen, het totaliter-aliter karakter van God. Hierin wordt de invloed van de dialectische theologie van Karl Barth zichtbaar. Het was deze theoloog en in diens spoor K.H. Miskotte, met wie Tom Naastepad zich het meest verwant voelde.
Aard’ of aard: het geeft een boeiende en speelse meerduidigheid aan de regel ‘Gij gaat onze aard te boven’.

Auteur: Johan Meijer


Melodie

Tom Naastepad heeft de tekst van lied 319 aanvankelijk geschreven als contrafact bij de melodie van het gezang ‘Holy Father, in Thy mercy’ (Eastergate) van de Engelse componist John Nicholson Ireland (1879-1962). Zie The English Hymnal nr. 520 (New Edition, Oxford, 1906):
In Liedboek staat de tekst echter onder een nieuwe melodie uit 1962 van de Vlaamse priester, musicus en hymnoloog Ignace de Sutter . De Sutter heeft zich voor zijn melodie sterk voornamelijk gebaseerd op die van Ireland, gezien de overeenkomsten tussen de twee. Zo zijn ze globaal gezien melodisch identiek van opbouw. Zie de langzaam breder wordende ambitus (terts – kwart – kwint). Hun ambitus beperkt zich – op enkele regelafsluitingen na – tot een kwint (g’-d”). Hun beider modus is g-zuiver mineur. Ook zijn er melodische overeenkomsten, zoals tussen hun derde en vierde regel. De twee melodieën zijn kortom een variant van elkaar.

melodie Ireland:
melodie De Sutter:

Waarom deze nieuwe melodie?

Het is niet bekend waarom de melodie van Ireland werd ingeruild voor die van De Sutter. Eastergate past niet zo goed bij de tekst van Naastepad, van wie wordt gezegd dat hij bij zijn contrafacten niet al te zeer lette op de musische taal van zijn melodieën. Werd deze misschien minder geschikt bevonden om zo’n groot aantal strofes te dragen? Het kan ook zijn dat men (Naastepad zelf?) in tweede instantie afstand nam van deze gedragen en typisch anglicaanse melodie, een genre dat veelal ‘very dignified’, zoals bij veel anglicaanse hymns vermeld staat, moet worden gezongen, en de voorkeur gaf aan een meer vlotte wijs. Blijft de vraag waarom Naastepad aanvankelijk juist voor Eastergate heeft gekozen. Uit waardering voor de Anglicaanse cultuur, waarvoor met hem velen in de jarenzestig open stonden? Was het uit waardering voor componist Ireland, die in 1962 gestorven is, het jaar waarin Naastepad ‘Alles wat er staat geschreven’ dichtte?

Uitvoering

Het is een typische De Suttermelodie: soepel, vlot en nooit te hoog of te laag. Hoofdkenmerk is een vertellende vrij-ritmische gregorianiserende stijl. De maatstrepen helpen de melodie in theorie in te delen, maar bij het zingen moet ‘over de maatstreep’ heen worden gezongen en alle aandacht geschonken worden aan een vrije declamatie van de tekst. Een groot verschil tussen de twee melodieën is naast de klassieke anglicaanse respectievelijk gregorianiserende stijl en de andere harmonische afsluiting (De Sutter eindigt zijn melodie keurig op de grondtoon, Ireland daarentegen op de terts) hun beoogde tempo. Dit mag bij De Sutter als vlot (2/2-ritme) en vrolijk worden gekarakteriseerd, terwijl Ireland aan de kop van zijn melodie ‘in moderate time’ (kwartnoot = ’76’ = ‘gedragen’) noteerde. Liedboek 319 lijkt daarom met name geschikt voor zang door een kleine groep, bijvoorbeeld kinderen. De vlotte en speelse koorzetting/begeleiding door Christiaan Winter (zie de koorbundel) is daarvoor uitstekend geschikt. Let op: een onachtzame zanger(-es) loopt bij slecht begeleid zingen het gevaar in de tweede maat een fis’ in plaats van een f’ te zingen: niet doen!

Auteur: Anton Vernooij