Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

322 - Die chaos schiep tot mensenland


Een eerste kennismaking

‘Schriftlied’ luidt de titel van dit lied van Huub Oosterhuis. Het gaat dus om de Schrift en de betekenis daarvan voor ons. Elk van de drie strofen kent een soort refrein van twee regels. Deze refreinen zijn steeds iets afwijkend van tekst en hierin zit de sleutel tot het verstaan van het lied.
In het refrein bij de eerste strofe staat het woord ‘mensenoorsprong’, bij de tweede strofe ‘mensendagen’ en bij de derde strofe ‘mensentoekomst’. Zo maakt dit lied de drieslag verleden-heden-toekomst.
In de strofen komen we fraaie beeldspraak tegen. In de eerste strofe wordt over de schepping gesproken (‘Die chaos schiep tot mensenland’). In de tweede strofe, over de dagen van de mensen, zingen we dat in dat ‘handvest van ontferming’ (strofe 1) de gezichten, zielen van mensen staan, naam voor naam. De derde strofe bezingt de toekomst van mensen: ‘dat Hij ons in de dood nog kent’ als Gods ‘onvergankelijk testament’.
De componist Antoine Oomen maakte een duidelijk contrast tussen strofe en refrein. De melodie van de strofen wordt geprofileerd door afwisseling in het ritme. In de refreinen is het ritme gelijkmatig. De strofen staan in mineur, de refreinen in majeur. Gebruik van de oorspronkelijke begeleiding van de componist is noodzakelijk vanwege de voor- en tussenspelen.

Auteur: Pieter Endedijk


Schriftlied


Tekst

Structuur en vorm

Het lied ‘Die chaos schiep tot mensenland’ heeft een overzichtelijke structuur en opbouw. Het bestaat uit drie strofen van zeven regels waarvan de laatste twee als een soort refrein functioneren. Dat refrein bevat weliswaar niet zoals gebruikelijk dezelfde tekst die na elke strofe terugkeert, maar kent telkens een kleine variatie, die als een soort conclusie de voorafgaande strofe samenvat. De functie van die regels als refrein wordt ondersteund door het rijmschema (A-A-b-b-A-C-C / D-D-e-e-D-C-C / F-F-g-g-F-C-C) dat deze laatste twee regels met elkaar verbindt. Bovendien keert alleen het rijm van die twee regels op het eind van elke strofe terug. De drie strofen van het lied corresponderen met een inhoudelijke drieslag die in de drie refreinen kernachtig wordt samengevat in achtereenvolgens de woorden ‘mensenoorsprong’, ‘mensendagen’ en ‘mensentoekomst’.

Het lied kent een wijde verspreiding zoals blijkt uit de diverse liedbundels waarin het is opgenomen: Petrus en Paulus bundel (1987, nr. 196); Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 793); Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 593); Tussentijds (2005, nr. 20); Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 777).

Inhoud

Aan de hand van de genoemde drieslag thematiseert het lied de herkomst van de mens, diens leven en het leven na de dood. Het lied gaat dus over de geschiedenis van de mens, over diens verleden, heden en toekomst. Het gaat niet zozeer over de wereldgeschiedenis, maar over de mensengeschiedenis, van de eerste dag tot de jongste dag op het einde der tijden. Daarbij ligt de focus op de wijze waarop deze geschiedenis van de mens in de Schrift beschreven is. De titel Schriftlied is daarmee heel toepasselijk. Hoe onsamenhangend deze geschiedenis soms of dikwijls ook lijkt en door hoeveel toevalligheden het leven van de mens ook wordt bepaald, vanuit het perspectief van de Schrift wordt de samenhang en de continuïteit van de tijd en de geschiedenis gewaarborgd en gedragen door Gods trouw zoals verwoord in de Schrift. Dat brengen de drie refreinen als een constante tot uitdrukking.

Strofe 1

De eerste strofe over de herkomst van de mens refereert aan de schepping in Genesis 1 waar verhaald wordt hoe uit de chaos de wereld ontstond en de mens tot leven kwam. De schepping bracht niet alleen samenhang, maar gaf het leven ook zin en betekenis. De scheppende God is niet alleen de sprekende God uit het scheppingsverhaal, die al sprekende het al tot bestaan roept: Hij zei ‘er zij licht’ en er was licht, maar het lied presenteert ook een schrijvende God. Zijn handschrift kennen we niet, maar wel de inhoud van wat Hij schreef: ontferming, bescherming, erbarmen en vrijheid. Dat ligt in de Schrift besloten. Hij schreef het als een handvest waar we van op aan kunnen. Het is als in een oorkonde bekrachtigd en juridisch vastgelegd. Dat is waar God zich tot de mens toe verplicht heeft. En in dat woord is God trouw, betrouwbaar.

Strofe 2

De tweede strofe benadrukt dat de Schrift over mensen gaat; niet alleen over de Bijbelse personen die er bij name genoemd worden, maar ook over ons. In de verhalen uit de Schrift herkennen wij ons eigen leven. Ons hele doen en laten met alle hoogtepunten en dieptepunten komt er ter sprake. Die levensverhalen bieden inspiratie omdat ze het vertrouwen uitdrukken dat het licht niet zal doven.

Strofe 3

In de laatste strofe keert de scheppende God zich tegen de dood. Het is zijn laatste wil, zijn laatsteeschikking, vastgelegd als in een testament, dat de dood niet het laatste woord heeft en ons niet achterlaat in vergetelheid. Wat Hij ons nalaat als zijn erfenis is dat wij ook in de dood nog steeds gekend zijn en dat de dood zich omkeert ‘ten eeuwig leven’. Dat is het visioen over de ‘mensentoekomst’ dat in de Schrift beschreven wordt en waarvoor God garant staat. Zo staat het in zijn handvest en in zijn testament. Dat is de trouw die in zijn naam besloten ligt.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

Structuur van de melodie

De vrij stevige melodie is opgebouwd uit een paar korte fragmenten: maat 1-3 (a), maat 4-6 (a’), maat 7-8 (b), maat 9-10 (b’) en maat 11-13 (a’’). Dit laatste deeltje heeft qua vorm veel gemeen met (a) en wordt afgesloten met een E-groot akkoord, de overgang naar het slot. Maat 1-3 staat in e-klein, maat 4-6 in G-groot (parallelle toonsoorten). Door de melodische en ritmische gelijkenis van a en a’ / a’’ en die van b en b’ vormen de ‘tweelingen’ een echt koppel en is er sprake van een hechte structuur. In contrast met de eerste twaalf maten staan de laatste acht maten, het ‘refrein’ dat langere notenwaarden krijgt en mede daardoor en door de majeur-melodie nadrukkelijk en statig een sterk verkondigend karakter heeft.

Ritmiek

Een kenmerk van het componeren door Bernard Huijbers (1922-2003), Tom Löwenthal (*1954) en Antoine Oomen (*1945), die allen met teksten van Oosterhuis werkten, is de indeling van de 3/4-maat in twee van elkaar verschillende delen met een andere ritmiek. Tegenover een maat met drie gewone kwartnoten staat een maat met een duidelijk 6/8-karakter. Deze afwisseling bevordert de dynamiek. Het zingen krijgt een impuls, er klinkt geen ‘saaie’ driekwartsmaat. Voortdurend vraagt de wisseling van twee (maal drie achtsten: 6/8) en drie (maal een kwart: 3/4) aandacht.  De zangleider staat voor de keuze om met zijn gebaar de geschreven partituur te volgen (3/4-maat) of de gehoorde melodie te ondersteunen (6/8, in tweeën gedirigeerd).

Dynamiek

Het lied kent veel forte-passages: de e-klein maten (1-12) vragen om poco forte, de laatste maten om molto forte. Er kan volop en stevig gezongen worden. Let er ook op dat aan het einde van de vijfde melodieregel non diminuendo staat: niet verminderen qua sterkte. Pas bij de laatste maat van het naspel geldt een ritenuto: een kleine vertraging.

Tempo

Het metronoomcijfer 96 voor de kwartnoot duidt op een behoorlijk tempo, dat goed volgehouden moet worden, ook in het tweede en derde couplet. Het ‘refrein’ heeft lange notenwaarden en wordt (dus) voor het gevoel breder gezongen; maar blijf echter in hetzelfde tempo doorzingen! De twee maten voorspel, ook voor strofe 2 en 3, zijn echt nodig om het juiste tempo voor het zingen te blijven bepalen. De intro van de organist laat de melodie van het ‘refrein’ horen; daarna volgen de twee maten voorspel.

Uitvoering

In Liedboek 322 zijn zowel in de gemeenteuitgave als de begeleidings- en de koorbundel de accenten voor de dictie van de woorden verdwenen. Dat is jammer. Zie bijvoorbeeld in de oorspronkelijke uitgave het teken (>) boven de lettergreep ‘chaos’, ‘men-sen’, ‘handvest’ en ‘schreef.

Met deze tekens geeft de componist aan dat de gemeente / de cantorij wel degelijk op het woordaccent moet blijven letten. Dit woordaccent valt niet samen met de eerste tel van de maat (het metrisch accent). Hierdoor blijft de spanning in stand die tussen tekst en melodie bestaat. Ze wordt niet eenzijdig opgelost ten gunste van de melodie of van de tekst.

Overigens is deze benadering terug te vinden bij (of is ontleend aan) het gregoriaans, waarbij het woordaccent vaak wordt voorbereid door een accent in de melodie.

Aanwijzingen voor de directie

Bij het instuderen (c.q. aanleren) van het lied zal de leider van de zang eerst a capella aan het werk gaan. Gewoon de regels van het lied aanleren, luisteren naar de accenten in de tekst en dan vragen om te zingen zoals je de tekst sprekend hebt voorgedragen. De begeleider die zich later aansluit speelt in zekere zin ‘onverstoorbaar’ zijn eigen partij. Zoals al gezegd: houdt het tempo vast en laat voluit zingen!

Begeleiding

Het lied is oorspronkelijk geschreven voor gemeentezang met begeleiding van piano (vleugel). In de begeleidingsbundel bij het Liedboek is de orgelzetting opgenomen die Antoine Oomen zelf heeft geschreven, om een breder gebruik mogelijk te maken.
Melodie en begeleiding vormen een onlosmakelijke eenheid!

Auteur: Siem Groot


Media

Uitvoerenden: Projectkoor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Wilbert Berendsen, orgel