Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

343 - Geloofd zij God die heel de wereld tot leven wekt


Een eerste kennismaking

Olov Hartman kan gezien worden als een van de belangrijkste Zweedse dichters van kerkliederen in de twintigste eeuw. Hij schreef met dit lied een heel compacte samenvatting van de Apostolische Geloofsbelijdenis. De vier strofen met elk drie lange regels – een heel ongebruikelijk vorm bij liederen – kennen geen volledig rijm, maar halfrijm: alleen de klinkers rijmen. In elke strofe speelt het woord ‘wereld’ een belangrijke rol. God schept de wereld (strofe 1); God kwam ter wereld in zijn Zoon (strofe 2) en God zuivert de wereld in de Geest (strofe 3). Ten slotte: God overstijgt de wereld (strofe 4).
Ook de melodie is van Zweedse origine, geschreven door Roland Forsberg. Elke regel heeft hetzelfde ritme en is melodisch bijna gelijk.
Het lied kan gezongen worden als besluit van de Dienst van de Schiften of als deel van de doopliturgie.

Auteur: Pieter Endedijk


Vi tror på Gud som skapar världen

Olov Hartman
Andries Govaart
Roland Forsberg

Tekst

Herkomst en verspreiding

Uit een samenvoeging van twee organisaties ontstond in Zweden in 1971 de ‘Förbundet Kristen humanism och samhällssyn’. Deze oecumenische vereniging beoogde onder meer te zorgen voor een goede relatie tussen enerzijds het christendom en anderzijds het maatschappelijke en culturele leven. Ter gelegenheid van de eerste manifestatie van deze vereniging schreef Olov Hartman het lied ‘Vi tror på Gud som skapar världen’. Roland Forsberg componeerde de melodie. Hartman en Forsberg kenden elkaar omdat ze samen in een werkgroep zaten van de Sigtunastiftelsen (Sigtuna-stichting) die op het gebied van liturgie en kerkmuziek vernieuwing nastreefde. Beiden maakten eveneens deel uit van de commissie die de nieuwe editie voorbereidde van Den Svenska Psalmboken uit 1986. Het lied ‘Vi tror på Gud som skapar världen’ kreeg in deze liedbundel als nr. 335 een plek in de rubriek ‘Treenigheten’ (‘Drie-eenheid’). Een jaar later werd het ook opgenomen in Psalmer och Sånger, de liedbundel van een aantal vrije kerkgenootschappen in Zweden.
Op verzoek van de redactie van het Liedboek schreef Andries Govaart een Nederlandse versie.

Inhoud

De Nederlandse vertaling sluit nauw aan bij het origineel. Een in het oog lopend verschil is dat elk couplet in het Zweeds begint met de woorden ‘Vi tror på Gud…’– ‘Wij geloven in God…’. Govaart laat elk couplet beginnen met ‘Geloofd zij God…’ en maakt hiermee subtiel gebruik van het gegeven dat de voltooide deelwoorden van ‘geloven’ en ‘loven’ gelijk zijn: ‘Geloofd’.
Hartmans lied is een geloofsbelijdenis, en zoals zoveel credo’s heeft ook dit gezang een trinitarische opbouw. Dit verklaart ook dat het lied in het Zweedse gezangboek uit 1986 ondergebracht werd in de rubriek ‘Drie-eenheid’. Strofe 1 handelt over de Vader, strofe 2 over de Zoon en strofe 3 over de Geest. In elk couplet wordt daarbij een aspect van de relatie tussen God en de wereld verwoord: schepper (strofe 1), redder (strofe 2) en onderhouder/louteraar (strofe 3). Na de eerste drie strofen volgt een afsluitend couplet waarin de transcendentie van God beleden wordt: God overstijgt de wereld, de tijd en de ruimte, en Hij heeft een alles en allen omvattende macht.

Couplet 1

Het eerste couplet van de Nederlandse versie concentreert zich op God als schepper, de bron van leven (‘die heel de wereld tot leven wekt’). Hartmans oorspronkelijke eerste regel luidt letterlijk: ‘Wij geloven in God die de wereld schept en haar vader is.’ De tweede versregel heeft betrekking op de ‘schepper’. De derde versregel vertelt wat het vaderschap inhoudt: God zorgt als een vader, Hij hoort ‘de klacht van kleinen’, zoals Govaart mooi allitererend verwoordt. ‘Kleinen’ is een weergave van het Zweedse woord barn wat ‘kinderen’ betekent. De derde regel luidt bij Hartman: God ‘hoort elke kreet vanuit de diepte van zijn kinderen’. Het is een mooie vondst van Govaart om het begrip ‘kleinen’ te gebruiken, dat immers zowel op onvolwassenen kan duiden als op onaanzienlijken en weerlozen.

Couplet 2

Het tweede couplet zingt over de menswording van de Zoon, de ontferming die Hij tijdens zijn leven tentoonspreidde, zijn kruisdood en zijn opstanding. Omdat Hartman in couplet 4 refereert aan Openbaring 1 (zie hieronder), zou in couplet 2 een verwijzing gelezen kunnen worden naar Openbaring 1,18: ‘Ik ben degene die leeft; Ik was dood, maar Ik leef, nu en tot in eeuwigheid’. De blijvende aanwezigheid van Christus (‘die bij ons woont’) kan gezien worden als opmaat naar strofe 3, waar het gaat over Christus’ geest. In de Geest komen Vader en Zoon bij de gelovigen (in)wonen (Johannes 14,16-18, 23).

Couplet 3

Letterlijk vertaald luidt de eerste versregel van couplet 3: ‘Wij geloven in God die in de wereld het vuur van zijn Geest heeft ontstoken.’ Vuur is in de Bijbel vaak teken van Gods aanwezigheid (Exodus 3,2; 14:20; Numeri 9,15; Ezechiël 1,4, et cetera). De ‘tongen van vuur’ waren op het pinksterfeest teken van Gods presentie (Handelingen 2,3). In die zin kan ‘vuur’ in strofe 3 gezien worden als een voorzetting van couplet 2 dat eindigde met de gedachte dat God bij ons woont.
In strofe 3 heeft vuur echter vooral een andere Bijbelse betekenis, namelijk die van oordeel en loutering (vergelijk bijvoorbeeld Numeri 11,1; 2 Koningen 1,10-12). Johannes de Doper wijst Jezus aan als degene die zal dopen met ‘de heilige Geest en met vuur’ (Matteüs 3,11). Hartman beschrijft de Geest als degene die in de wereld schuld en scheidingsmuren wegbrandt (vergelijk Efeze 2,14) totdat alle volken één zijn in Christus’ geest. Een meer letterlijke vertaling van de slotregel luidt: ‘totdat de volken in Christus een mensheid worden’. De relatie tussen het christelijk geloof en de eenheid van de mensheid (in de zin van een harmonieuze samenleving) is een belangrijk thema in Hartmans werk.

Couplet 4

De eerste drie coupletten handelen over de immanente God, dus de God die onlosmakelijk met de schepping, de wereld verbonden is. Het slotcouplet zingt over een andere eigenschap van God: Hij gaat boven de schepping uit en valt daarmee niet samen (transcendentie). In de tweede regel noemt Hartman God ‘de eerste en de laatste van alles wat er is’ en verwijst daarmee naar Openbaring 1,8a: ‘Ik ben de Alfa en de Omega’. Govaart gebruikt het tweede deel van deze Bijbeltekst: ‘ik ben het die is, die was en die komt’ en voegt daaraan ‘met ons blijft’ toe, waarmee een verbinding wordt gemaakt met de woorden ‘Christus die bij ons woont’ uit strofe 2.
Een letterlijke vertaling van de slotregel is: ‘Wanneer de wereld ineenstort, is hij ons leven.’ Daarmee grijpt Hartman terug op de laatste regel van couplet 2: Christus leeft en leeft onder ons.

Strofevorm

Het lied heeft een zeldzame versvorm: drie regels (vergelijk Drie-eenheid) van respectievelijk 13-11-11 lettergrepen. Zowel in de oorspronkelijke tekst als de Nederlandse bewerking is er geen sprake van eindrijm, maar van klinkerrijm: A-A-A.


Melodie

Aanvankelijk had Roland Forsberg in 1971 een andere melodieversie gecomponeerd, die vooral in metrisch en ritmisch opzicht verschilde van de definitieve versie uit 1974. De eerste versie kenmerkte zich door een vrije, onregelmatige ritmiek die nauw aansluit bij de liedtekst. In de jaren daarna bleken tot op kerkelijke vergaderingen bezwaren te bestaan tegen deze ‘moeilijke’ melodie, zodat Forsberg een nieuwe versie maakte waarin hij klassieke maatsoorten gebruikte. Volgens de componist had de melodie zo wel een wat al te marcherend karakter gekregen, maar Hartman vond dat geen bezwaar: ‘Zelfs de Zweedse kerk heeft haar Marseillaise nodig’.
Mogelijk uit onvrede over Forsbergs melodie werd Hartmans tekst in de Zweedse liedbundel voor de Evangelische-Lutherse Kerk in Finland (1996) opgenomen met een melodie van Per Gunnar Petersson (*1954).

Analyse

In regel 1 opent de F-groot melodie met een markante kwartsprong en een even markant (gepunteerd) ritme. Zij komt onder meer via een tweede kwartsprong c’-f’ tot stilstand op een halve noot, die in alle coupletten – heel effectief – op een centrale term uit het lied valt: wereld. De halve noot roept in zekere zin een spanning op die oplost door twee dalende tertssprongen.
De tweede regel opent op gelijke wijze als regel 1, maar dan een terts hoger en na de halve noot stijgt de wijs verder naar de dominant c”. De derde regel werkt naar het hoogtepunt in de melodie, de halve noot d”. Het slot van regel 3 is verwant aan het einde van regel 1.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is in Zweden onder meer in het gezangboek opgenomen omdat het tijdens de liturgie het gelezen credo zou kunnen vervangen. Het spreekt voor zich dat dit ook in de Nederlandse liturgie een mogelijkheid is, zoals in het Liedboek al aangereikt wordt door het lied in de rubriek ‘Credo’ onder te brengen.

Auteur: Jan Smelik