Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

347 - Here Jezus, wij zijn nu


Liebster Jesu, wir sind hier

later gewijzigd
Liebster Jesu, wir sind hier

Tekst

De liedtekst van de Duitse predikant Benjamin Schmolck verscheen in Heilige Flammen Der Himmlisch-gesinnten Seele, in andächtigen Gebet- und Liedern angezündet (Leipzig 1704). In de achttiende eeuw beleefde deze populaire bundel ongeveer twintig herdrukken. Omdat er geen exemplaren van de eerste drukken bewaard zijn gebleven, is niet met zekerheid vast te stellen of het dooplied al in de eerste druk(ken) stond, maar dat is wel zeer waarschijnlijk.

De beginregel ‘Liebster Jesu, wir sind hier’ zal de toenmalige eerste gebruikers van het lied heel bekend voorgekomen zijn. Schmolck had deze regel namelijk exact overgenomen uit het gelijknamige lied dat Tobias Clausnitzer in 1662 publiceerde (zie: ‘Here Jezus, om uw woord’, Liedboek 314). Ook de strofevorm en het rijmschema nam hij van Clausnitzers lied over.

Boven het lied van Schmolck stond als titel: ‘Gute Gedanken der Paten, welche mit einem Kind zur Tauffe reisen.’ Het lied vertolkt dus gedachten die peetouders hebben wanneer zij met een kind naar de doopvont gaan. Deze peetouders, die de kerkgemeenschap vertegenwoordigen, zijn in dit lied aan het woord.

Het oorspronkelijke lied telde zeven strofen en kende een heldere opbouw: in de eerste twee coupletten wordt beargumenteerd waarom kinderen gedoopt moeten worden, terwijl in de volgende vijf een reeks voorbeden gedaan wordt voor de dopeling.

Opdracht kinderen te dopen

In de eerste twee coupletten refereert Schmolck aan de twee bijbelplaatsen die Martin Luther in zijn Kleine Catechismus (viertes Hauptstück) noemde ter fundering van de zuigelingen­doop.

Allereerst betreft dit de bekende tekst uit Marcus 10,14-15, die de achtergrond vormt van het eerste couplet: ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.’ In het verlengde van deze tekst ziet de lieddichter dopen als het gehoorzamen aan het woord en de opdracht van God. Vandaar ook de oorspronkelijke eerste versregel: ‘Liebster Jesu, wir sind hier, deinem Worte nachzuleben.’

De tweede bijbeltekst die Luther noemt, is Johannes 3,5 waar Jezus zegt: ‘Niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij wordt geboren uit water en geest.’ Schmolck heeft deze woorden verwerkt in de oorspronkelijke tweede strofe van zijn lied, die nog wel in het Liedboek voor de kerken (1973) staat, maar niet meer in het Liedboek is opgenomen.

De eerste regel van het oorspronkelijke derde couplet, dat niet in het Liedboek staat, trekt de conclusie uit de voorgaande twee strofen: ‘Darum eilen wir zu dir’, waarna het lied verder gaat met uitspreken van voorbeden voor de dopeling.

Gebed voor de dopeling

De oorspronkelijke vierde en vijfde strofe, die in twintigste-eeuwse liedbundels niet opgenomen zijn, verwoordden wat Luther in zijn Kleine Catechismus stelde, namelijk dat wedergeboorte uit water en geest hoogstnoodzakelijk is vanwege de zonde die vanaf de geboorte aan de mens kleeft:

Wasch es, Jesu, durch dein Blut
von den angeerbten Flecken;
laß es bald nach dieser Fluth
deinen Purpurmantel decken;
schenk ihm deiner Unschuld Seide,
daß es sich in dich verkleide.

Mache Licht aus Finsterniß,
setz es aus dem Zorn zur Gnade;
heil’den tiefen Schlangenbiß
durch die Kracht in Wunderbade;
laß hier einen Jordan rinnen,
so vergeht der Aussatz
drinnen.

In deze strofen tuimelen aan de Bijbel ontleende beelden over elkaar heen. Ze onderstrepen de noodzaak dat de dopeling vrijgesproken moet worden van erfzonde (‘angeerbten Flecken’, ‘Schlangenbiß’) om als nieuw mens Christus’ koninkrijk te ontvangen.

Dit overdadig metafoorgebruik, dat karakteristiek is voor veel barokke kerkliederen, treffen we ook aan in de oorspronkelijke zesde strofe (= strofe 2 uit het Liedboek). Naast de gelijkenissen over de goede herder (Johannes 10,1-16) en de ware wijnstok (15,1-8) gebruikt Schmolck in dit couplet het beeld van de gelovigen die het lichaam van Christus vormen (Efeziërs 5,23.29-30). Aan de Bijbel ontleend zijn ook de benamingen waarmee Christus in dit couplet wordt aangesproken: ‘Himmelsweg’ (Johannes 14,6) en ‘Friedefürst’ (Jesaja 9,5)

In de afsluitende strofe wordt de doop als de rite waarin de naam van God verbonden wordt met de doopnaam van het kind, in eschatologisch perspectief geplaatst. Schmolck bezigt daarvoor het nieuwtestamentische beeld van een registratieboek (‘het boek van het leven’ zie onder andere Filippenzen 4,3; Openbaring 3,5; 13,8; 20,12; 21,27 en 22,19), waarin de namen van de burgers van Gods koninkrijk geschreven staan. Het lied besluit met de bede of de naam die aan de dopeling gegeven is, opgetekend mag staan in het levensboek.

Nederlandse vertalingen

In Duitsland is Schmolcks dooplied altijd uitermate populair geweest. In Nederland werd het lied in de jaren dertig van de twintigste eeuw bekend. Voor de bundel Gezangen nevens de psalmen in gebruik bij de Gereformeerde kerken in Nederland (in hersteld verband) uit 1933 maakte Evert Louis Smelik een vrije bewerking, bestaande uit vier strofen. Hij voegde daarbij ook inhoudelijke noties toe die niet in het oorspronkelijke lied stonden. Zo besloot Smelik het lied met een strofe waarin beleden wordt dat het kind een gave van God is, en dat het toegewijd (‘geofferd’) moet worden aan de Heer, waarbij refereert Smelik aan 1 Kronieken 29,14 (‘Alles is van u afkomstig, en wat wij u schenken komt uit uw hand’):

Al het onze is ’t uwe, Heer.
Ook het eigenst van ons leven
leggen wij voor U ter neer;
alles zij U weergegeven.
Wat uw hand ons ooit bereidde,
willen we U ten offer wijden.

Hendrik Hasper, die evenals Smelik in de redactie van deze bundel zat, nam in zijn Gezangen en Geestelijke Liederen. Ontwerp voor een interkerkelijken liederenbundel (’s-Gravenhage 1934, 224) een vertaling op die sterk aanleunde tegen die van Smelik. Deze versie verscheen ook in Haspers Geestelijke liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (’s-Gravenhage 1935, 292).

Ten behoeve van het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 334) herzag Smelik zijn tekstversie grondig, omdat meer aansluiting bij de Duitse tekst gewenst werd. Daarbij bleven de strofen 1 en 3 (in het Liedboek de strofen 1 en 2) voor een groot deel intact. De overige coupletten, die sterk afweken van Schmolcks tekst, werden opnieuw vertaald. Tevens werd een vertaling toegevoegd van de oorspronkelijke tweede strofe, waarin de tekst uit Johannes 3,5 verwerkt is.
Zo ontstond een versie met de vijf coupletten die het lied ook in twintigste-eeuwse Duitse gezangbundels omvat.

De redactie van het Liedboek vond het beter om de tweede strofe te schrappen, omdat de inhoud ervan volgens haar in de context van de kinderdoop voor velen onduidelijk zou zijn.
Ook de derde strofe uit het Liedboek voor de kerken is niet meer opgenomen.

Van Smelik is in het Liedboek nog een dooplied opgenomen: ‘Heer van uw kerk’ (Liedboek 348).


Melodie

De melodie bij Schmolcks liedtekst is die van het lied ‘Liebster Jesu, wir sind hier’, gecomponeerd door Johann Rudolph Ahle. Zie voor een bespreking van de melodie het lied ‘Here Jezus, om uw woord’ (Liedboek 314).

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij Amsterdam o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel (oorspronkelijke strofen 3, 4, 5; de strofen 4 en 5 zijn gelijk aan de strofen 2 en 3 in het Liedboek) (bron: KRO-NCRV)