Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

353 - Nu heeft het oude leven afgedaan


Een eerste kennismaking

Dit lied kwam ook voor in het Liedboek voor de kerken (gezang 343), maar is ten onrechte niet zo bekend geworden. Het is een dooplied, geschreven bij Romeinen 6,3-11, de klassieke lezing in de paasnacht bij de doopgedachtenis. Wij zijn door de doop met Christus begraven en met Hem opgestaan. Zo worden wij nieuwe mensen die vrij mogen leven (strofe 3).
Hoewel het lied in de rubriek ‘Doop’ is opgenomen, kan het veel breder toegepast worden.
De componist geeft als aanwijzing om de melodie soepel te zingen en de syncopen niet metrisch te denken. Het is misschien beter om helemaal niet aan syncopen te denken!

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied ontstond in de aanloop naar het Liedboek voor de kerken. Het werd ingebracht vanuit de Doopsgezinde Broederschap met oog op de dooppraktijk binnen die gemeenschap, waarbij de keuze voor de doop op volwassen leeftijd wordt gemaakt. De dichter, Martien Postema (1928-2016), was doopsgezind predikant en schreef daarover: ‘Eigenlijk is dit gezang uit een verlegenheid voortgekomen: iets als dit lied was bijna niet voorhanden onder het beschikbare materiaal tot samenstelling van het Liedboek voor de kerken. Aan deze behoefte hoopte de liederenbundelcommissie der Doopsgezinde Broederschap enigszins te kunnen voldoen’ (Compendium bij de gezangen uit het Liedboek voor de kerken, k. 776). ‘Nu heeft het oude leven afgedaan’ werd in het Liedboek voor de kerken opgenomen als gezang 343.

Inhoud

De centrale gedachte van dit lied wordt aangereikt door Romeinen 6,3-11. Paulus schrijft daar: ‘Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood?’ (6,3). De dood leidt tot nieuw leven, want ‘we zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden.’ In feite is dit ook de samenvatting van het lied.

Heb je het over de doop, dan heb je het dus over de dood: niet de dood als eindpunt, maar als nieuw begin. Zo begint het lied: ‘Nu heeft het oude leven afgedaan’. Het valt op dat het oude leven hier geen plaats maakt voor het ‘nieuwe leven’, maar voor de ‘toekomst’: ‘Nu heeft het oude leven afgedaan! Wij mogen aan de toekomst toebehoren’. ‘Nieuw’ is hier onlosmakelijk verbonden met ‘toekomst’. Wat nieuw is, zal verouderen, maar de toekomst veroudert nooit, daarheen ben je onderweg. Dat wat nieuw is én nieuw blijft, kleurt het nieuwe leven. Het tweede couplet versterkt deze gedachte, want daar gaat het over ‘een nieuwe weg’ en dat impliceert beweging, onderweg zijn, gaan. Deze nieuwe weg moet ‘geleerd’ worden en dat leren gebeurt ‘aan zijn hand’. Hier klinkt Romeinen 6,4 in de vertaling van NBG 1951 door, want daar gaat het over ‘wandelen in nieuwheid des levens’: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.

De coupletten 2 en 3 onderbouwen dat wat in het eerste couplet is bezongen. In het woordenpaar ‘water en geest’ (strofe 3) klinkt Johannes 3,5-7: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren is uit water en geest’. In de coupletten 3 en 4 gaat het dan ook over dat rijk. De gedoopte mag ’bevrijd van zonde en vervuld van hoop zijn krachten aan het Godsrijk geven’ (strofe 3). Hij mag de boodschap van Gods rijk overal laten horen. Dit laatste doet hij zingend. Couplet 4 is de respons op het voorgaande, dat wat het nieuwe leven, de toekomst, oproept:

’t Lied van de vreugde gaat van mond tot mond:
Gods liefde heeft ons samen uitverkoren
om overal, de hele wereld rond,
de boodschap van zijn rijk te laten horen.


Melodie

De melodie is geschreven door Wim Dalm (1924-2018) tijdens een vergadering van de Doopsgezinde Liederenbundelcommissie (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 777). De metrische structuur van de tekst is 10-11-10-11; het rijmschema A-b-A-b. Dalm schreef daarbij een opvallend soepele melodie, met een vrije ritmiek. Deze is geschreven met twee notenwaarden: halven en kwarten. Ze zet in met twee halve noten en sluit daar ook mee af. De hoofdbeweging is een kwartenbeweging, maar in elke regel wordt één woord opgetild door een halve noot, met een min of meer syncopisch karakter (zie ook hieronder). Zo doet de melodie steeds betekenis oplichten, vooral als het om zelfstandige naamwoorden gaat: ‘dingen’ (strofe 1, regel 3), ‘kinderen’ (1.4), ‘aarde’ (2.1), ‘mens’ (3.2) en eenmaal ook een bijvoeglijk naamwoord: ‘oude’ (1.1).

Dalm typeert zijn melodie als een plagale melodie (de vrije ritmiek is daar ook verwant aan). Plagaal wil zeggen dat de melodie gedacht is vanuit het modale toonsysteem en dat de melodie zich zowel boven als onder de slottoon beweegt. In dit geval gaat het om plagaal aeolisch. Aeolisch is de modus met de la als grondtoon, hier, met twee mollen bij de sleutel, is dat de g’. Het plagale karakter laat zich vooral kennen in de laatste regel, want de melodie blijft in regel 1-3 geheel boven de finalis of slottoon. Pas in de laatste melodieregel duikt zij daaronder. De slotwending f’-d’-f’-g’-g’ onderstreept het modale karakter.

Het valt op dat de melodie grotendeels uit secundeschreden bestaat. Deze beweging wordt in elke melodieregel even doorbroken, namelijk met een tertssprong. In regel 1 valt die (stijgende) tertssprong, samen met het tekstaccent door de halve noot (‘Nu heeft het ou-de…’). In regel 2 benadrukt de dalende tertssprong het halfslot met twee halve noten (‘toe-be-ho-ren’). Zo beweegt de melodie zich voort met kleine, kalm stromende golfbewegingen en zo nu en dan een kleine impuls.

De melodie is genoteerd met een tactusteken: de tactus minor. Dat wil zeggen dat de puls de halve noot is. Het gaat hier om een vocaal gedachte, horizontale melodie. Uitgaande van de halve noot als tactus zou je vanuit syncopen kunnen denken, dat wil zeggen syncopen als doorbreking van het ritme. Maar, schrijft Dalm in het Compendium: ‘de syncopen niet metrisch denken! – Soepel en licht gezongen komt de melodie uiteraard het meest tot haar recht.’ Dat bereik je vanuit de afwisseling van binair en ternair, zonder het benadrukken van de eerste tel. Zie hiervoor ook het notenvoorbeeld.
Deze afwisseling leidt tot een vrij en golvend ritmisch verloop. Al deze karaktertrekken zijn niet alleen van belang voor het zingen, maar ook voor het begeleiden. Dalm: ‘De plagale melodie is sterk horizontaal gedacht. […] Een harmonisatie in akkoorden is derhalve muzikaal te verwerpen’! Het gaat er hier om dat een noot-tegen-nootharmonisatie (met vanuit mineur gedachte akkoordverbindingen) een melodie als deze om zeep helpt.

Dalm geeft ook een aanwijzing voor de regelovergangen: ‘Wat de uitvoering betreft dient de laatste noot van elke regel de genoteerde waarde te krijgen, gevolgd door een korte adempauze als overgang naar de volgende regel. Hier dus geen rustwaarde maar een soepele, rustige overgang.’ Het onderstaande geluidsvoorbeeld illustreert dat.


Liturgische bruikbaarheid

Dit lied is allereerst een dooplied, in oorsprong bedoeld voor de volwassenendoop. Daarnaast is het lied bij uitstek geschikt voor de doopgedachtenis in de paasnacht, met name omdat Romeinen 6,3-11 zo duidelijk doorklinkt, de tekst die daarbij gelezen wordt. In dit verband valt ook te denken aan openbare geloofsbelijdenis, ook buiten de paasnacht. Verder kan dit lied gezongen worden in het kader van navolging, levensheiliging en koninkrijk van God. Verwante Bijbelteksten, naast Romeinen 6 en Johannes 3: Galaten 3,26-27; Kolossenzen 2,12 en 1 Johannes 5,5-9.

Auteur: Anje de Heer


Media

Uitvoerenden: St. Joris Kamerkoor o.l.v. Bas Ramselaar; Henk Veldman, orgel (bron: KRO-NCRV)