Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

354 - Jouw leven staat aan het begin


Dooplied


Tekst

Ontstaan en verspreiding

De meeste liederen uit de vier delen van Alles wordt nieuw (1968-1979) van Hanna Lam zijn geschreven bij een concrete geschiedenis, gebeurtenis of persoon uit de Bijbel. Een enkele keer gaat het om een lied rond een thema of een speciaal kerkelijk moment. In die categorie valt dit lied, afkomstig uit het derde deel van de reeks (1974; nr. 29). Het is een dooplied en het werd na publicatie in verschillende kerkelijke liedbundels overgenomen: Zingend Geloven 2 (1983, nr. 71), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 737), Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 626), Negentig Gezangen (2003, nr. 64), Tussentijds (2005, nr. 99), Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 603), Gereformeerd Kerkboek (editie 2006, gezang 124).

Inhoud

Het woord waarmee dit lied begint geeft richting aan de tekst: ‘Jouw leven…’ – er wordt iemand aangesproken. Ook is meteen duidelijk dat het om een pasgeborene gaat, want dit leven ‘staat aan het begin’. Er is nog geen herinnering (prachtig rijmwoord bij ‘begin’), het leven is ‘weerloos’ en er is sowieso nog geen besef van wat leven is en kan zijn. De tweede strofe gaat op dit prille begin en het nog-niet-weten door. Liefde, gemis, nee, ja, ondergang en gloria – er is nog geen enkele ervaring, laat staan inzicht en weten. In de derde strofe scharniert de tekst. Na viermaal ‘nog geen/niet’ komt hier het laatste ‘nog’ en daar volgt gelijk een ‘maar’ op: ‘je huilt nog van verwondering, maar…’. Van nog-niet gaat het nu naar dat wat er wel is: ‘… jij hoort hier, in onze kring’. Hier wacht het water van de doop. Het is een verwijzing naar  de doortocht door de Rode Zee en de Jordaan. De doortocht door dit water, het ondergaan (zie het woordje ‘ondergang’ in de slotregel van 2) én het weer bovenkomen is de weg die de dopeling gaat, het teken dat God met dit mensenkind verbonden wil zijn (4). Zo komt het leven aan licht, zegt de laatste strofe, het leven dat nog maar net is begonnen (1). Dat leven heeft Gods leven gevende adem ontvangen, de Geest (Genesis 2,7).
Via het refrein loopt er door het lied heen het gebed van alle aanwezigen. In de coupletten wordt de dopeling aangesproken, maar in het refrein is de gemeenschap aan het woord. Zo verbindt zij zich met de dopeling – het kind dat door de doop deel van de gemeenschap van de kerk is geworden. Het behoort tot ‘onze kring’ (3).

In dit lied zijn de verschillende onderdelen van de doopliturgie herkenbaar: de naamgeving, de doop als ondergang in het water, de handoplegging en de aanvaarding.

Vorm

Het lied bestaat uit vijf strofen van vier regels van gelijke lengte: acht lettergrepen, afgewisseld met een tweeregelig refrein van respectievelijk acht en zes lettergrepen. Per regel komen er steeds vier jamben (kort-lang) voor, uitgezonderd in de slotregel. Het rijmschema is AABB – CC. De liedtekst is rijk aan alliteraties: ‘het-‘heeft’-herinnering (1.2), ‘leven’-‘liefde’ (2.1-2) en ‘weet’-‘wat’-‘wat’-‘weet’ (2.1-3), ‘water-‘wacht’ (3.3), ‘taal’-‘teken’ (3.4), ‘leven’-licht’ (5.1), ‘zin’-‘zicht’ (5.2), ‘adem’-‘aangeraakt’ (5.3), ‘bevestig’-‘bestaan’ en ‘noem’-‘naam’ (refrein).


Melodie

Wim ter Burg, de vaste kompaan van Hanna Lam, schreef een dorische melodie (e-dorisch). Het grootste deel van de melodie beweegt zich tussen grondtoon/finalis en dominant (e’-b’). Driemaal wordt daarbij de naastliggende toon aangestipt: in regel 3 de bovenwisseltoon (c”) en in coupletregel 4 en refreinregel 2 de onderwisseltoon (d’).
De basisomvang e’-b’ wordt benadrukt door de begin- en eindnoten van elke regel: hoofdzakelijk b’ (de regels 1-3 van de strofemelodie en 1 van de refreinmelodie), daarnaast e’ (regel 4 van de strofemelodie), en in regel 2 van het refrein g’ als eerste en e’ als laatste noot (zie de rode, respectievelijk groene en blauwe markeringen in het notenvoorbeeld). Als de melodie zich even buiten de basisomvang beweegt, gaat het om wendingen die eigen zijn aan de dorische modus. In de beide slotregels, die van couplet en refrein, gaat het om een slotwending; de lage d’ (ofwel de do) is de onderwisseltoon waardoor de slottoon van de modus (e’ ofwel de re) wordt bevestigd. Hier wordt dat versterkt door de wending fis’-d’-e’, waarbij de d’ via een dalend tertssprongetje extra accent krijgt. Zie de paarse haken in het muziekvoorbeeld. Ook het aanstippen van de hoge c” in regel 3, bij de wending b’-a’-b’-c”, is kenmerkend voor de dorische modus. In het geval van e-dorisch zou de melodie genoteerd kunnen worden met twee kruisen aan de kantlijn (e-dorisch is de re-ladder naast D-groot). In dat geval zou hier in plaats van een c een cis komen. Maar die zesde toon kan in dorisch ook verlaagd zijn en dat is hier het geval. Doordat de c alleen even wordt aangestipt vanaf de b gaat het om een weke, kwetsbare melodische beweging, juist bij het woord weer-loos! Zie de bruine haak in het muziekvoorbeeld.
Zoals gezegd is de melodie bescheiden van omvang en er zit verhoudingsgewijs veel herhaling in. Regel 2 is gelijk aan 1 en ook de eerste refreinregel is een herhaling daarvan. Na de eerste twee stroferegels volgt in regel 3 de genoemde kleine beweging naar c”, waarmee de melodie het hoogste punt bereikt. Vervolgens daalt de melodie gelijk af naar de finalis e’ en beweegt daar nog even omheen. Het refrein herhaalt stroferegel 1, maar bij de laatste noot gaat het opeens anders. Waar alle regels tot dan toe zonder rust in elkaar overliepen, en bovendien ook driemaal met een toonsherhaling, is hier een langer slotnoot gevolgd door een even lange rust (met geel aangegeven in het muziekvoorbeeld). De tweede regel van het refrein zet zo als enige in op het sterke maatdeel. Bovendien volgt gelijk een syncope. Ook de rest van de regel verschilt in ritmisch opzicht van alle andere (met oranje aangegeven). Zo krijgt het refrein een geheel eigen uitstraling naast het bijna mantra-achtige van de strofemelodie.  De tekst wordt zo bijzonder krachtig neergezet en de lange slotnoot op ‘naam’ onderstreept dat.
Als maatsoort staat 2/2 en 3/2 aangegeven. In de stroferegels en de eerste regel van het refrein wisselen beide elkaar af; de tweede refreinregel is alleen 2/2. Wim ter Burg heeft zelf over de refreinmelodie gezegd: ‘Het was mijnerzijds een poging een (ritmisch) eigentijdse melodie te scheppen, die oud en jong op spontane manier zou activeren’ (Commentaar bij Zingend Geloven 2). De melodie stamt uit het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw.

In sommige bundels staat de melodie genoteerd met een ander ritme aan het slot van de stroferegels. Het Liedboek volgt echter de notatie zoals te vinden in de eerste publicatie, namelijk Alles Wordt Nieuw III.


Liturgische bruikbaarheid

Een lied bij het sacrament van de doop. Merk bij het gebruik op dat er in dit lied sprake is van voor en na de concrete doopbediening: ‘het water wacht’ (strofe 3) en ‘Gods adem heeft je aangeraakt’ (strofe 5). Het mooist is de strofen 1 tot en met 3 voor en de strofen 4 en 5 na de doophandeling te zingen.

Auteur: Anje de Heer


Media

Uitvoerenden: Koorklas van de Buitenschoolse Koorschool Utrecht en Vocaal Theologen Ensemble o.l.v. Hanna Rijken; Sebastiaan ’t Hart, piano; Hanna Rijken, fluit