Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

360 - Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer


Een eerste kennismaking

De oudste sporen van de Latijnse hymne Veni Creator Spiritus zijn te vinden in de tiende eeuw. Het is sinds die tijd populair en, hoewel grote namen als auteurs zijn genoemd, waaronder Karel de Grote en Ambrosius, is de dichter onbekend. De hymne werd veelvuldig vertaald. Zeer bekend werd de vertaling van Luther, waarvan een Nederlandse bewerking is te vinden als Liedboek 670.
In de traditie wordt deze hymne niet alleen gezongen op het pinksterfeest, maar ook onder andere bij wijdingen van priesters. In het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland wordt dit lied dan ook terecht aangewezen als eerste onderdeel in de orde voor de bevestiging van ambtsdragers.
De tekst is een gebed tot de Schepper Geest. In de derde strofe wordt gesproken over de zevenvoudige gave van de Geest, een verwijzing naar Jesaja 11,2. In de oorspronkelijke tekst van de hymne wordt de Geest genoemd: vinger van God (zie Liedboek 670: 4), die de wet op de Sinai schrijft (Exodus 31,18). In dit lied is dit vrijer vertaald met ‘hand van God’. De vertaler wilde daarmee een associatie leggen met oude afbeeldingen van de doop van Christus, waarop vaak te zien is hoe de hand van God de Geest als duif laat neerdalen.
De melodie van Liedboek 360 is een interpretatie van de oorspronkelijke gregoriaanse melodie. Bij Liedboek 670 staat de vereenvoudigde vorm (van Luther?) voor gemeentezang.

Auteur: Pieter Endedijk


Veni Creator Spiritus

anoniem 'Veni Creator Spiritus'
9e eeuw

Tekst

Het lied ‘Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer’ is een Nederlandstalige versie van het aloude Veni Creator Spiritus ter ere van de heilige Geest. Het is al spoedig na zijn ontstaan – waarschijnlijk in de negende eeuw – populair geworden en is dat tot op de dag van vandaag gebleven, alom gebruikt, alom vertaald (en bewerkt), onder andere door Martin Luther (1483-1546; zie Liedboek 670). Het auteurschap is niet met zekerheid vast te stellen. De historische toeschrijvingen variëren tussen het mogelijke en het onmogelijke, zoals bisschop Ambrosius van Milaan (340-397), paus Gregorius de Grote (± 540-604), keizer Karel de Grote (± 742-814) en – wat zeer wel mogelijk is – de benedictijner monnik Rhabanus Maurus (± 780-856), bisschop van Mainz. De Nederlandse vertaling in het Liedboek is van Jan Willem Schulte Nordholt.

De oorspronkelijke tekst luidt (volgens Liber Hymnarius, blz. 90):

Veni creator Spiritus,
mentes tuorum visita,
imple superna gratia,
quae tu creasti pectora.

Qui diceris paraclitus,
donum Dei altissimi,
fons vivus, ignis,
caritas et spiritalis unctio.

Tu septiformis munere,
dextrae Dei tu digitus,
tu rite promissum Patris
sermone ditans guttura.

Accende lumen sensibus,
infunde amorem cordibus,
infirma nostri corporis,
virtute firmans perpeti.

Hostem repellas longius
pacemque dones protinus;
ductore sic te praevio
vitemus omne noxium.

Per te sciamus da Patrem
noscamus atque Filium,
te utriusque Spiritum
credamus omni tempore.
Amen.

In hymnologisch opzicht bevat de originele Latijnse tekst enkele interessante details, eigen aan een middeleeuwse hymne. Zo ontleende de tekstdichter de laatste twee regels van de vierde strofe ('infirma' … perpeti – ‘en dat ons zwakke lichaam … Gij het geeft’) aan de hymne 'Veni redemptor gentium' van Ambrosius (Liber Hymnarius, blz. 11). In zijn versie van deze laatste hymne (zie Liedboek 433: 'Nun komm der Heiden Heiland') zijn deze regels door Martin Luther weggelaten. De afsluitende strofe 6 (Per te sciamus… – ‘Doe ons….’) is doxologisch, zoals blijkt uit oude boeken met brevierteksten, waarin deze strofe wordt afgesloten met 'Amen'. Een bewijs is ook dat deze zelfde tekst van de zesde strofe duidelijk als doxologie functioneert aan het einde van de bekende hymne voor de terts van het Getijdengebed: 'Nunc sancte nobis spiritus' (Liber Hymnarius, blz. 7). Opvallend is verder de geparafraseerde overeenkomst tussen de twee regels van de vierde strofe ('Accende lumen … cordibus' – ‘Verlicht ons duistere verstand’) met de regel 'Infunde lumen cordibus' van de hymne 'O lux beata Trinitas' (Liedboek 237). In de middeleeuwen was het onder hymnenschrijvers gebruikelijk tekstgedeelten te ontlenen aan geliefde hymnen (Catholic Encyclopedia).

Het 'Veni Creator Spiritus' is een indringende roep om de komst van Gods Geest in ons bestaan. In zijn uitleg bij deze hymne vraagt vertaler Jan Willem Schulte Nordholt zich af of dit het is wat het lied zo indrukwekkend heeft gemaakt:

Misschien mogen wij met Van der Leeuw dan vooral de ‘volstrekte afwezigheid van alle bespiegeling’, de levende directheid van het lied noemen. Het richt zich tot de Schepper Geest, een uitdrukking die al bij Ambrosius te vinden is, het spreekt Hem aan in letterlijk bijbelse taal. In de derde strofe worden in navolging van Jesaja 11,2 de zeven gaven des Geestes vermeld en vervolgens wordt de Geest aangesproken als vinger Gods: 'dextrae Dei tu digitus'; en dat is een direct bijbelse uitdrukking. De vinger Gods schrijft de wet op de Sinai (Exodus 31,18, Deuteronomium. 9,10) en Christus drijft door de vinger Gods de boze geesten uit (Lucas 11,20). Die laatste tekst is bij Matteüs (12,28) anders, daar staat, in plaats van vinger Gods, Geest Gods en een gelijkstelling kan dus tot deze beeldspraak in het lied geleid hebben. In mijn vertaling, wat vrijer, heb ik gedacht aan de hand Gods die men dikwijls ziet op afbeeldingen van de doop van Christus, hoog in de lucht, de duif des Geestes uitzendend, zegenend. (Compendium, k. 578)

Anderen werden geraakt door de blijvend actuele – na zoveel eeuwen – diepgang van gedachten over de heilige Geest. Voor hen bevat het lied vele leermomenten die helpen de betekenis van de persoon en het werk van de Geest te verstaan. Is hier het dogma lied geworden, gezongen evangelie? Wij leren zingend geloven. De leer krijgt in deze hymnische vorm geen kans om te verstarren. Temeer, omdat het lied direct terugkoppelt op de taal van de Schrift. (Noordegraaf 2000, blz. 29-30)

In de uitgave Hoort despoten (Amsterdam 2009) met drie liederen heeft Huub Oosterhuis (*1933) in een vrije vertaling/bewerking (‘Kom, jij beloofde’) de Geest in deze hymne overal een vrouwelijke vorm gegeven, zoals blijkt uit het eerste couplet:

Hierheen, Vrouwe Ademtocht,
waar de trouwe zielen zijn
die geheel de uwe zijn.
Dat wij nieuw geschapen worden, dat wij open velden zijn
voor de dauw van uw genade.


Melodie

De verheven woorden waarmee de gaven van de Geest worden afgesmeekt en bezongen zijn wonderwel in overeenstemming met de statige melodie. Is deze mede de bron van de universele waardering voor deze hymne? Hij is zuiver gregoriaans en staat in de hypo-mixolydische achtste modus met de sol als begin- en eindnoot en de do als hoofdnoot, waaraan de melodie als aan een soort kapstok is opgehangen. Zoals van veel vroeg-kerkelijke hymnen valt over de eeuw van ontstaan van deze melodie weinig concreets te zeggen. Jan van Biezen merkt op, dat dit de enige melodie is, welke in de hymnaria bij de tekst gebruikt werd en daarom hoogstwaarschijnlijk gelijktijdig daarmee is ontstaan (Hymnen, Tournai 1967, blz. 292).

Een vergelijking tussen de oorspronkelijke melodie (zie de illustratie) en die van Liedboek 360 levert belangrijke verschillen op, waarvan de opvallendste de weggewerkte dubbeltonen boven een lettergreep zijn. Deze laatste procedure werd door Martin Luther toegepast in zijn melodische versie. Zie Liedboek 670. Het is in feite vooral zijn entkolorierte melodie, die in de praktijk – ook in de rooms-katholieke liturgie – gebezigd wordt, en daarom ook voor Liedboek 360 werd gekozen. De gewezen monnik-musicus wist als geen ander dat de genoemde dubbelnoten volledig bepaald waren door de wetten van het gregoriaans omtrent de muzikale voordracht van de Latijnse tekst en dat een niet-Latijnse tekst, zeker in een andere cultuurperiode, niet alleen een geheel andere woord-toonverhouding eist, maar ook een andere behandeling van de melodie. Luther zal met andere woorden de melodieën tevens bewerkt hebben om ze beter geschikt te maken voor gemeentezang.

Het klassieke middeleeuwse gregoriaans is in wezen soepel en vloeiend gedeclameerde tekst, waarbij de melodische versieringen behalve door begin- en eindformules enzovoort met name bepaald worden door de uitspraakmogelijkheden en – dat vooral – door het tekstaccent. Dit laatste wordt in het gregoriaans op bijzondere manier melodisch gerealiseerd, doordat namelijk aan het accent zelf vaak maar één noot gegeven wordt en aan de daarna komende onbeklemtoonde lettergreep twee of meer. Die twee noten ronden als het ware het voorafgaande accent af. Het is als met het opstuiten van een bal: na zijn val op de grond moet noodzakelijk – letterlijk – een weeromstuit volgen. ‘Veni Creator’ is hiervan een klassiek voorbeeld. Zie in de eerste strofe de dubbelnoten boven ‘creá-tor’, ‘tuó-rum’, ‘ím-ple’, ‘supér-na’ en ‘creás-ti’. Ook wordt het woordaccent vaak op deze manier voorbereid op de voorafgaande onbeklemtoonde lettergreep. Zie in het voorbeeld cre-á-tor, su-pér-na en cre-ás-ti. De oudste neumatische handschriften spreken duidelijke taal omtrent het vrije declameerkarakter van de gregoriaanse melodie. Meer ritmische uitvoeringen, waarbij in zekere zin voorrang wordt gegeven aan de melodie berusten wellicht op cultuurverschillen, die er in de gregoriaanse melodievorming altijd geweest zijn. Dom Joseph Pothier (1835-1923), de gezagvolle monnik van de Abdij van Solesmes en hersteller van de gregoriaanse melodie aan het begin van de twintigste eeuw, sprak van haar oorspronkelijke ‘rithme libre oratoire’.


Liturgische bruikbaarheid

‘Veni Creator Spiritus’ is dé beroemde pinksterhymne en heeft vanouds een plaats in de vespers, lauden en terts van het pinksterofficie. Zijn tekst is echter niet strikt aan dit kerkelijke hoogfeest gebonden. Het wordt in de liturgische traditie van het westen ook gezongen tijdens wijdingen van geestelijken. In de Protestantse Kerk in Nederland heeft het lied dan ook een vaste plaats in de bevestiging van ambtsdragers (zie Dienstboek II, blz. 245, 252, 261). Om deze reden is deze hymne door de liedboekredactie geplaatst in de rubriek ‘Bevestiging ambtsdragers’, en niet in de rubriek ‘Pinksteren’.  De hymne werd al in 1049 gezongen bij de binnenkomst van de paus op het Concilie van Reims. Jan Willem Schulte Nordholt schrijft in het Compendium bij het Liedboek 1973 dat het zingen van dit lied in de Middeleeuwen omgeven werd met een bijzonder ontzag en met een plechtige toewijding, door het luiden van klokken, het branden van wierook en het ontsteken van kaarsen. Op Nieuwjaarsdag 1901 liet paus Leo XIII het plechtig zingen om de nieuwe eeuw aan de heilige Geest toe te wijden (goo.gl/Fu6kmd). In 2005 werd bepaald dat de kardinalen tijdens hun intocht in de Sixtijnse Kapel om een nieuwe paus te gaan kiezen het ‘Veni Creator’ zingen (Sede Apostolica vacante, Roma 2005). Rooms-katholieken, die het ook heden ten dage op Pinksteren of Nieuwjaarsdag zingen, worden geestelijk beloond met een ‘volle aflaat’ (Enchiridion indulgentiarum 1999). Momenteel is ‘Veni Creator’ bijna een mantragezang binnen pinksterbewegingen en in Taizékringen, zij het niet op de gregoriaanse melodie.  

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen

Liber Hymnarius. Solesmes 1983.
Catholic Encyclopedia. www.newadvent.org (geraadpleegd 07-09-2015).
A. Noordegraaf, ‘Het kerklied als vertolking van het evangelie’, Wapenveld – Over geloof en cultuur, 50 (2000) nr. 4, 29-30.
Dom Joseph Pothier, Les Mélodies grégoriennes d'après la tradition. Genova 1890 (herdruk Tournai-Rome 1960).
www.chantcafe.com/2013/06/chant-throughout-ages-veni-creator_19.html (geraadpleegd 07-09-2015).