Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

373 - O Jezus, uw gedachtenis


Jesu dulcis memoria

12e eeuw
gregoriaans

Tekst

Inleiding

‘O Jezus, uw gedachtenis’ is oorspronkelijk een niet-liturgisch geestelijk gedicht (Jesu dulcis memoria). Het was bedoeld voor privégebruik, waarschijnlijk in monastieke kring. De Italiaanse benedictijn, monnik van de abdij van Monte Cassino en hymnoloog dom Anselmo Lentini (†1989), noemt het een hoogtepunt van middeleeuwse vroomheid (Lentini 1984, blz. 144). Later werd het in de liturgie ingevoerd, waarbij al naargelang het liturgisch feest een selectie werd gemaakt uit zijn vele strofen. Hun aantal varieert in de handschriften tussen 40 en 53. Een in de zeventiende-achttiende eeuw in devote kringen geliefde selectie is het vele malen getoonzette O Jesu mi dulcissime (O mijn allerzoetste Jezus). Het complete gedicht is bekend geworden als de ‘Jubilus Sancti Bernardi’, waarmee Bernardus van Clairvaux (1090-1153) als zijn dichter werd verondersteld. Volgens de Franse benedictijn en medievalist dom André Wilmart (1876-1941) ligt zijn oorsprong echter bij een Engelse cisterciënser monnik uit de twaalfde eeuw (Wilmart 1944). Ook volgens de bekende Nijmeegse hoogleraar Christelijke Archeologie en Iconografie, Frits Van der Meer (1904-1994) is de maker ‘bepaald niet Bernardus van Clairvaux, zoals een latere traditie wil’ (Van der Meer 1970, blz. 261). Jan van Biezen vermeldt dat de grote benedictijnse geleerde van de zeventiende eeuw Mabillon het de titel Iubilus rythmicus in commemorationem Dominicae passionis (Loflied op de herdenking van het lijden van de Heer) heeft meegegeven, ‘terwijl het later ook dikwijls Iubilus rythmicus de nomine Iesu (Loflied op de naam van Jezus) genoemd is. Deze namen hebben met de hymne eigenlijk weinig vandoen en de filosofiehistoricus Etienne Gilson (1884-1978) zou het lied liever De diligendo Deo (over het beminnen van God) noemen (Van Biezen en Schulte Nordholt 1967, blz. 305).

Inhoud

Wellicht bevat een handschrift uit het einde van de twaalfde eeuw in de Bodleian Bibliotheek van Oxford de oudst bekende tekst van dit lange lied. Het bestaat daarin uit 42 strofen van vier regels (klik hier). Tekst en melodie van Liedboek 373 werden ontleend aan de al geciteerde Hymnen van J. van Biezen en J.W. Schulte Nordholt (blz. 203; zie ook Schulte Nordholt 1964, blz. 130-133). Het zijn de eerste vijf strofen. Bijna alle handschriften beginnen ermee, zoals ook de versie in Het Paradys der Gheestelycke en Kerckelycke Lofsanghen (1621) van Salomon Theodotus:

Jesus soete memorie
Is ‘s herten vreughd en glorie
Maer boven alle soetigheyt
Soo is sijn’ teghenwoordigheydt.

In de latere rooms-katholieke devotie werd de vierde strofe weggelaten en een doxologie (Sis Jesu nostrum gaudium…) toegevoegd. In de geciteerde publicatie van F. van der Meer zijn de vierde en vijfde strofe van plaats gewisseld. Bij hem en andere auteurs luidt de eerste regel Dulcis Iesu memoria. Deze omkering van de eerste twee woorden moet in de vijftiende-zestiende eeuw zijn ontstaan ten behoeve van de vele muzikale zettingen die van deze tekst zijn gemaakt. In het huidige officiële rooms-katholieke getijdengebed telt de hymne zes strofen, die vanaf de derde betrekking hebben op het liturgische feest, waarop het momenteel in de lauden gezongen wordt: 6 augustus, de gedachtenis van de Gedaanteverandering van de Heer op de berg (Liber Hymnarius, blz. 409).

Een geestelijk liefdeslied

Liedboek 373 is een geestelijk liefdeslied, een lied van verlangen, dat qua spirituele tonaliteit de geest van Bernardus van Clairvaux ademt. Na de twee inleidende strofen, gewijd aan de ‘soete memorie’ volgt als in een dichterlijk vormgegeven litanie een scala van zielstoestanden op weg naar de mystieke eenheidservaring met Jezus. De auteurs van het genoemde boek Hymnen vermelden dat de eerste strofe teruggaat op een preek van Bernardus, waar men leest: ‘Gij zijt goed, Heer, voor een ziel op zoek naar U. Als U dat bent voor de zoekende, hoeveel te meer voor degene die U gevonden heeft! Als de gedachtenis aan U al zo zoet is, wat zal dan uw aanwezigheid (wel niet) zijn? Als er zich ónder onze tong melk en honing bevinden, wat moet er dan (vanzelfsprekend) óp onze tong liggen?’ (Van Biezen en Schulte Nordholt 1967, blz. 305). Sommige auteurs beschouwen dit lied ‘the sweetest and most evangelical hymn of the Middle Ages’ en ‘a characteristic specimen of subjective loveliness’ (klik hier).


Melodie

De melodie van Liedboek 373 is gregoriaans en is misschien ontstaan in de dertiende eeuw (Liber Hymnarius, blz. 611). Deze is, hoewel niet de schoonste en oudste van de gregoriaanse hymnen, de klassieke en veel gebruikte geworden. Het was ook de aloude keuze van het Antiphonarium Monasticum (1912). In de Latijnse devotie is daarnaast de melodie van de hymne Jesu redemptor omnium uit de vespers van Kerstmis gangbaar. Deze is uit de zesde eeuw (Bruning 1951, blz. 80). De Engelse vertaling door Edward Caswall (1814-1878) heeft het lied ook in de anglicaanse wereld bekend en geliefd gemaakt: Jesus, the very thought of Thee wordt thans gezongen op de melodie ST. BOTOLPH van Gordon Slater (1896-1979; The New Englisch Hymnal nr. 385) of op de melodie ST. AGNES van John Bacchus Dykes (1823-1876; Common Praise nr. 485). Een vertaling door John Mason Neale (1818-1866), ‘Jesu! – the very thought is sweet’, staat onder een melodie uit het Cöln Gesangbuch (1619), die ook door Theodotus werd gekozen. Als alternatief staat in het English Hymnal een lichte variatie op de gregoriaanse melodie van Jesu redemptor omnium aangegeven (nr. 291).

Het lied stond al in de Hervormde Bundel van 1938 (Gezang 167: ‘Jezus’ zoete gedachtenis’, vertaler onbekend, 12 coupletten). Het volgt daar duidelijk het Engels van Caswall, met de melodie uit het Antiphonale Monasticum. Heeft het in de toenmalige Hervormde Kerk geen succes gehad? De vraag is dan wellicht of de melodiekeuze van Liedboek 373 wel de meest gelukkige is.

De ritmische notatie aan het einde van ieder van de vier regels is niet in alle uitgaven gelijk. Liedboek plaatst overal een liggend streepje, waarmee een lichte declamatorische pauze bedoeld lijkt. Liber Hymnarius bewandelt de klassieke weg van de ritmische uitgaven van de benedictijnen van Solesmes en plaatst behalve het genoemde liggende streepje aan het einde van de eerste en derde regel na de tweede een zogenoemde halve deelstreep, die ruimte wil scheppen voor een korte ademhalingspauze. Tegelijkertijd wordt daarmee de melodie in tweeën gedeeld. Hymnen presenteert de melodie zonder ritmische specificering.

In het genoemde handschrift uit de Bodleianbibliotheek van Oxford (klik hier) is Dulcis Iesus memoria met zijn vele strofen duidelijk geen hymne, maar een sequentia, een in vooral de elfde tot dertiende eeuw veel voorkomend gregoriaans melodisch genre, in dit geval in de stijl van Victimae paschali laudes uit de paastijd. Zie Liedboek 615.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied werd in Liedboek opgenomen wegens zijn liturgische bruikbaarheid bij het Avondmaal en de dag van de Naamgeving op 1 januari. Zoals al vermeld ligt zijn oorsprong in de sfeer van de vroomheid en de devotie. Toen rond 1500 meer en meer een liturgisch officie ter ere van de heilige Naam Jezus in gebruik kwam, werd daarin een selectie van dit lied opgenomen. Vanaf 1721 heeft het in drie gedaantes een officiële plaats gekregen in de getijden van het feest van de heilige Naam Jezus, dat in dat jaar algemeen voor de rooms-katholieke liturgie werd voorgeschreven, te vieren op de zondag tussen Nieuwjaar en de Verschijning van de Heer op 6 januari. De verzenkeuze uit het grote aantal strofen was inderdaad verschillend: in de vespers begon het lied met Jesu dulcis memoria, in de metten (voor het nachtgebed) met Jesu rex admirabilis en in de lauden met Iesu decus angelicum. Een selectie uit de strofen, toegesneden naar het feest, functioneert momenteel in het getijdengebed van Christus Koning (laatste zondag van het liturgisch jaar: Iesu rex admirabilis) en de Gedaanteverandering van de Heer (6 augustus: Dulcis Iesu memoria; zie Liber Hymnarius, resp. blz.124 en 409). Zie voor een Nederlandse versie van de selectie voor 6 augustus het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 747). Als gevolg van een speciaal (vooral Engels?) devotioneel gebruik werd het lied in zijn volledige gedaante ook wel de Rosy Hymn genoemd: men zong na ieder van de meer dan vijftig ‘wees gegroet’-gebeden van de rozenkrans een strofe.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen

Liber Hymnarius. Solesmes 1983.
J. van Biezen en J.W. Schulte Nordholt, Hymnen. Doornik 1967.
E. Bruning, Cantuale Romano-Seraphicum. Parijs/Tournay/Rome 1951.
J. Julian, Dictionary of Hymnology. (klik hier) (geraadpleegd 06-02-2017)
A. Lentini, Te decet hymnus. Roma 1984.
F. van der Meer, Lofzangen der Latijnse Kerk. Utrecht 1970.
J.W. Schulte Nordholt, Hymnen en Liederen. Hilversum-Amsterdam 1964.
A. Wilmart, Le jubilus dit de Saint Bernard. Roma 1944.
D. Wursten, Dulcis Jesu memoria. (klik hier) (Geraadpleegd 02-10-2015)