Van het grote bruiloftsmaal | |||
Willem Barnard | |||
Willem Retze Talsma |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.
Dit is het tweede lied dat ik maakte over Openbaring 19, ditmaal bij vers 6-10, en het is zowel een vervolg op Liedboek gezang 111, alsook toch zelfstandig en van geheel andere aard, zoals ook de visioenen in de Apocalyps elkaar opvolgen. Dit is namelijk eigenlijk een bruiloftslied; het gaat over de bruid. Waar het vorige visioen sprak van de ten ondergang gedoemde ‘grote hoer’ (vergelijk Liedboek gezang 111), is nu de blijdschap en de goede moed van een bruiloft aan de orde. Het lied stond in de proefbundel 102 Gezangen (1964) als nr. 18.
Dit schriftgedeelte heb ik tweemaal berijmd, eenmaal zoals het hier in het Liedboek staat en andermaal zoals het te vinden is in De Tale Kanaäns (Amsterdam/Hilversum 1963, blz. 112-113), welke tekst ik ter vergelijking nog hier laat volgen:
Van het grote bruiloftsmaal
Mij roept een stem die hemel,
aarde en zee vervult,
een stem van talloos velen,
een stem van groot geweld.
Die zegt: Aan God zij ere!
Hij die almachtig is
zal nu ten goede keren
de nacht van ons gemis.
Als Koning opgetreden
en heerser van ’t heelal
moet Hij zijn aangebeden
met lied’ren overal.
Zo heeft de stem gesproken:
Heil hun die door het Lam
ter maaltijd zijn genodigd
in ’t nieuw Jeruzalem;
de bruiloft is gekomen,
de tafel aangericht,
vergeten zijn de dromen,
gedaan is het gericht,
de lichten zijn ontstoken,
de liefde wordt gevierd,
het leven is ontloken,
de bruid heeft zich versierd.
Zij zal voor Hem verschijnen
die haar tot vrouw verkoos,
Hij maakt haar tot de zijne,
zo rein en smetteloos.
Haar sluier is geweven,
haar witte bruidsgewaad,
uit daden van degenen
die trouw zijn metterdaad.
Hij sprak: Dit is waarachtig,
dit is Gods eigen woord.
De Schepper is almachtig,
Hij zet het leven voort.
Auteur: Willem Barnard
Melodie
Bij deze tekst in een metrum dat Barnard vaak gebruikte (7-6-7-6), schreef Willem Retze Talsma (1927-2008) een eenvoudige, maar originele melodie die bij het zingen van een groot aantal strofen niet verveelt, en dat mag zeker als een compliment worden verstaan.
De melodie blijkt bij nadere beschouwing een hechte structuur te hebben.
Duidelijk is dat de melodie, genoteerd in F-groot, in twee delen uiteenvalt: twee regels horen als een paar bij elkaar. In veel strofen wordt dat door de tekst in enjambementen tussen de regels 1 en 2 en tussen de regels 3 en 4 ondersteund. Zie bijvoorbeeld de strofen 1, 3 en 4. Het verdient dan ook aanbeveling om twee regels in één adem te zingen, ondanks de genoteerde 4/4-maat in plaats van een allabreve-maat en het tempo dat niet al te hoog ligt (MM = circa 100).
De eerste regel vult na de opmaat de ruimte tussen grondtoon (f’) en dominant (c”) met secundeschreden op. De derde legt precies de omgekeerde beweging af, dalend van c” naar f’.
De tweede regel bereikt vanaf de dominant even de hoogste noot van de melodie (d”) om daarna naar a’ af te dalen. Opvallend is dus dat de melodie halverwege niet op de dominant een rustpunt vindt, maar op de mediant, de terts van de toonsoort.
De vierde regel is weer analoog aan de tweede, maar dan een terts lager en daalt van bes’ naar de grondtoon f’.
Zo is er duidelijk sprake van melodisch rijm (a-b-a’-b’) analoog aan het tekstrijm (a-B-a-B).
Auteur: Pieter Endedijk