Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

390 - Het brood in de aarde gevonden


Een eerste kennismaking

Een lied over het teken van het brood. Opvallend in deze tekst van Huub Oosterhuis is dat de eerste drie strofen bestaan uit een opsomming van beelden: tien keer wordt aan het brood een betekenis gegeven. Pas vanaf de vierde strofe lezen we ‘normale’ zinnen. Zo ontstaat poëtisch een spanningsopbouw. De eerste strofe vertelt over het dagelijks brood, door mensenhanden gemaakt. In de tweede strofe wordt dat brood een beeld van ons leven: oorlog en vrede, liefde en dood. Dan wordt het beeld nog verder aangescherpt: in strofe 3 is het ons lichaam, ons leven. In de volgende strofe verschuift de betekenis: als wij dat brood samen delen, delen wij ons mensenbestaan. Ten slotte wordt in de laatste strofe Christus aangesproken: Hij deelt zichzelf aan ons in het brood. Nu is het sacrament van de eucharistie, het avondmaal aan de orde. Daarin wordt het brood, door mensenhanden gemaakt, tot brood des levens.
Albert de Klerk schreef een eenvoudige melodie, die niet te snel moet worden gezongen: in een matig tempo met 80 kwartnoten per minuut.
Tekst en melodie werden in 1965 geschreven in opdracht van de KRO ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van deze omroep.

Auteur: Pieter Endedijk


Huub Oosterhuis
Albert de Klerk

Tekst

Algemeen

Bij gelegenheid van haar veertigjarig bestaan op 24 november 1965 is in opdracht van de KRO een drietal gezangen geschreven onder de verzameltitel Wisselende Gezangen voor de zondagen na Pinksteren. In deze serie gezangen is het lied ‘Het brood in de aarde gevonden’ met de titel ‘Het lied van het brood’ bedoeld voor bij de viering van de communie. Het lied werd in 1966 opgenomen in de zeer veel verkochte bundel Bid om vrede, het eerste boek van Huub Oosterhuis met een verzameling liturgische teksten. Het behoort dus tot de ‘vroege Oosterhuis’. Het is geschreven in de nadagen van het Tweede Vaticaans Concilie en stamt uit de beginperiode van de liturgievernieuwing waarvan Oosterhuis een van de pioniers was. In veel liedbundels die sinds die tijd zijn verschenen is dit lied opgenomen.

Het is echter opmerkelijk dat het lied niet voorkomt in wat wel de ‘Amsterdamse bundel’ wordt genoemd Liturgische gezangen voor de viering van de eucharistie, waarvan Oosterhuis zelf een van de samenstellers is. Blijkbaar was hij er zelf niet (meer) tevreden over. Dit blijkt ook uit de inhoud van zijn Aandachtig liedboek uit 1983, waarin Oosterhuis 143 van zijn liederen verzamelde. In de inleiding van deze verzamelbundel schrijft hij: ‘Ruim 60 teksten acht ik niet langer goed genoeg voor het doel waarvoor ze geschreven zijn: de vormgeving van een Nederlandse liturgie. Van de hier verzamelde hoop ik dat ze gezongen blijven worden’ (blz. 5). ‘Het lied van het brood’ is niet in deze bundel opgenomen en behoort dus tot de liederen die hij zelf ‘niet langer goed genoeg acht’. Het hoeft van hem niet meer gezongen te worden.

In zijn Verzameld liedboek, de laatste bundeling van de verzamelde liederen van Huub Oosterhuis uit 2004, is een gedeelte van het lied weer opgenomen in de rubriek tafelgebeden (blz. 626-627). Onder de licht gewijzigde titel ‘Het brood in de aarde’ wordt eerst een korte spreektekst afgedrukt, waarna de eerste drie strofen van het lied volgen. De tekst van deze strofen heeft twee kleine wijzigingen ondergaan. In strofe 2 is ‘het vreemde brood van de liefde’ veranderd in ‘het zoete brood …’ en in strofe 3 veranderde ‘ons lichaam, ons geld, ons goed’ in ‘ons lichaam ons geld en goed’. Verder zijn alle leestekens weggelaten en begint alleen het eerste woord van de eerste strofe met een hoofdletter en volgt de eerste punt op het einde van de derde strofe. De eerste drie strofen zijn één doorlopende tekst geworden. Vervolgens krijgt het lied een andere wending en een andere tekst. De strofen 4 en 5 zijn geheel vernieuwd en handelen over de wijn. Zo complementeren ze de aandacht voor het brood waardoor het lied in zijn nieuwe gedaante de beide elementen van eucharistie/avondmaal en communie thematiseert, terwijl het oorspronkelijke lied uitsluitend gericht is op het brood. Dat dit voor de communie geschreven lied in zijn oorspronkelijke versie alleen over het brood handelt, was in 1965 heel vanzelfsprekend. Toen werd in de rooms-katholieke kerk, waar dit lied voor geschreven was, alleen gecommuniceerd onder de gedaante van brood. Communiceren onder twee gedaanten raakte pas later ingeburgerd.

Vorm

Het lied gaat over het brood. Ook zonder de vermelding van de heel toepasselijke titel ‘Het lied van het brood’, zoals in het Liedboek, maakt de frequentie waarmee het woord brood gebruikt wordt duidelijk dat brood de centrale thematiek van het lied is. Het komt elf keer voor: in de eerste twee strofen telkens viermaal, dat wil zeggen in iedere regel, en vervolgens in strofe 3 nog tweemaal en in strofe 4 eenmaal. In strofe 5 ten slotte, komt het woord brood niet meer voor; zonder het woord zelf te noemen wordt er nog wel naar verwezen: ‘Gij deelt het’ waarmee bedoeld is: ‘Gij deelt het brood’.

Het lied kent een opmerkelijke zinsbouw, vooral in de eerste drie strofen. Daar staat iedere regel op zichzelf. Een grammaticale structuur ontbreekt; er is geen onderwerp, gezegde of werkwoord en lijdend voorwerp. In elke regel is brood verbonden met een aparte associatie of kwaliteit waardoor het lied een opsommerig karakter krijgt. Vanaf strofe 4 vallen de zinnen niet meer met de regels samen. Zo bevat strofe 4 twee zinnen van twee regels en bestaat de laatste strofe uit één zin. Wat betreft het rijmschema kennen alleen de tweede en vierde regel van elke strofe een rijm, waardoor de suggestie gewekt wordt dat twee opeenvolgende regels telkens bij elkaar horen.

Inhoud

Behalve in de laatste strofe functioneert het centrale woord ‘brood’ als een beeld voor allerlei facetten uit het menselijk leven. Het brood is voor de dichter een symbool voor ons hele leven waardoor hij al het wel en wee ermee verbinden kan. Het vertrekpunt in de eerste strofe is de bereiding van het brood zoals wij dat dagelijks eten en waarvan het graan de belangrijkste grondstof is. Het brood wordt weliswaar niet letterlijk ‘in de aarde gevonden’, maar het hoofdbestanddeel heeft een agrarische herkomst. Voordat dit graan brood wordt, is er menselijke arbeid in geïnvesteerd; het is ‘door handen gemaakt’. Deze zinsnede duidt niet alleen op het productieproces in de bakkerij, maar verwijst naar al het menselijk handelen. Brood staat hier symbool voor al ons doen en laten. Dit brood ‘smaakt naar mensen’, je proeft er als het ware het menselijke wel en wee in.

De tweede strofe verbindt het brood met enkele wederwaardigheden uit het leven. Hoewel het brood altijd hetzelfde is, kan het verwijzen naar een aantal uitersten: ‘oorlog en vrede’, ‘liefde’ en ‘dood’. In dit laatste geval kun je eigenlijk niet meer van voedzaam brood spreken, maar is het brood levenloos geworden, versteend.

Strofe 3 benadrukt dat we hard moeten werken voor ons bestaan; het komt ons niet aangewaaid. En hoe duur het ook verdiend mag zijn, toch is onze leefwijze – hoewel schamel of gering – overvloedig.

In het begin van strofe 4 komt het woord ‘brood’ voor het laatst voor. Met verwijzing naar al het voorafgaande wordt er gesproken over ‘Dat brood’. Alles wat er tot op dat moment gezegd is over het brood, en daarmee over ons leven, is voor ons noodzakelijk om in leven te blijven, ‘om niet verloren te gaan’. We weten echter ook dat we er niet alleen voor staan. We delen het brood met elkaar, maar we delen ook datgene wat het brood symboliseert: de liefde, de dood en het zwoegen een levenlang. Of anders gezegd in de woorden van het lied: ‘ons hele mensenbestaan’. We kunnen deze laatste regel van strofe 4 op twee manieren verstaan: als tijdsaanduiding in de betekenis van gedurende ons hele leven, maar ook als invulling van ‘het’ uit de voorlaatste regel: dat wat we met elkaar delen is ons hele bestaan. Het brood staat symbool voor het hele leven.

In de vijfde strofe treedt een laatste betekenisverschuiving op van het woord ‘brood’, overigens zonder dat het genoemd wordt. Maar ‘het’ in ‘Gij deelt het’ verwijst naar het brood uit de voorgaande strofen. Tevens wordt in deze laatste strofe voor het eerst een adressant opgevoerd. Het lied gaat hier niet meer alleen over ‘wij’, maar ook over ‘Gij’. Pas hier, op het einde van het lied, wordt duidelijk tot wie het lied gericht is. De zingende gemeente richt zich tot Jezus Christus. Zoals wij het brood met elkaar delen, zo deelt Christus het ook met ons. Het lied gaat echter nog verder en vereenzelvigt Christus met het brood en met datgene waar het brood hier voor staat: het leven. Hij deelt het brood en het leven niet alleen met ons, Hij deelt het aan ons uit. Wij ontvangen het dus van Hem. Zoals hierboven al is vermeld, is het lied oorspronkelijk geschreven als communielied. In de communie deelt Christus zich in de vorm van brood aan ons uit; we worden door Hem gevoed. Christus is concreet mens geweest, een mens van vlees en bloed. Maar Hij is ook God, wat Oosterhuis brengt tot de verrassende combinatie: ‘God van vlees en bloed’. Deze God was ‘een mens om nooit te vergeten’. Daarom vieren we telkens weer eucharistie/avondmaal. Lofprijzend gedenken we daar voortdurend wat God in Jezus gedaan heeft om daarin perspectief te ontdekken voor ons dagelijks leven nu. Als afsluiting van deze gedachtenis en deze lofprijzing ontvangen we in de communie het brood, teken van leven bij uitstek.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

De melodie in g-aeolisch is gebaseerd op een kwartenbeweging en bestaat uit één grote curve met een stijgend en dalend gedeelte. De eerste melodiehelft stijgt van d’ naar d”, waarbij de regels 1 en 2 nagenoeg identiek zijn. Regel 2 is de getransponeerde vorm van regel 1. Beide regels beginnen met een kwartsprong. Alleen in het midden van de volledige maat is het interval afwijkend: in regel 1 een secunde, in regel 2 een prime. Regel 2 eindigt op de dominant van de toonsoort (d”), maar in zijn eigen harmonisaties (zie de zettingen in zowel de koor- als begeleidingsuitgave bij het Liedboek) moduleert De Klerk naar de mediant: Bes-groot. De slotnoot van regel 2 is de terts van het mediant-akkoord.
Nadat in regel 3 de hoogste noot wordt bereikt (es”) keert de melodie terug naar de grondtoon g’, de slotregel kan als een bevestiging daarvan worden verstaan.
In deze eenvoudige melodie laten noten zich gemakkelijk splitsen, zodat de tekst met wisselende regellengtes goed daarbij is te plaatsen. De melodie is nadrukkelijk in een 4/4-maat en niet in een 2/2-maat geschreven. De componist gaf als tempo-aanduiding: moderato MM = 80 voor de kwartnoot.

Voor kerkmusici is het belangrijk te weten dat Albert de Klerk verschillende bewerkingen van zijn lied maakte voor koor, voor koor en orgel en alleen voor orgel. De muziek is de moeite waard om niet in vergetelheid te raken en is eenvoudig te bestellen (klik hier). Met de bewerkingen is een liedpartita samen te stellen. De koorzettingen zijn eenvoudig te zingen, de orgelbewerkingen zijn technisch wat moeilijker en geschreven in een gematigd modern idioom dat geënt is op de Franse orgelmuziek uit de barok. De orgelbewerkingen zijn te gebruiken als tussenspel of orgelvers, maar ook als zelfstandig orgelspel voorafgaand, tijdens of na de dienst.

De opbouw van de gehele compositie is als volgt:

  1. zetting voor vrouwenstemmen met orgelbegeleiding (gelijk aan de zetting in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek);
  2. bicinium voor orgel;
  3. zetting voor mannenstemmen met orgelbegeleiding;
  4. trio voor orgel
  5. zetting voor vierstemmig koor (gelijk aan de zetting in de kooruitgave bij het Liedboek);
  6. tierce en taille voor orgel
  7. tweestemmige koorzetting voor vrouwen- en mannenstemmen;
  8. fughetta voor orgel
  9. zetting voor eenstemmige (gemeente-)zang en orgel.

Auteur: Pieter Endedijk